Honderd jaar geleden (in 1917) verscheen de Moeder Gods aan drie herdertjes te Fatima in Portugal. Zij verscheen 6 maal, van mei tot okober. Bij de laatste verschijning vond het "zonnewonder" plaats, waarvan 70.000 mensen getuigen waren. Dit was tevens een bevestiging voor de echtheid van de verschijningen, De oproepen waren bekering, boete en gebed. Lucia de oudste van de drie vertelt met eigen woorden.( Zij) Zuster Lucia, overleed in 2005.

dinsdag 31 oktober 2017

Foto's en verhalen over Fatima.


vanaf de 15e. eeuw.

🌸


🌸



"O Maria, zonder zonde ontvangen,
bid voor ons, die onze toevlucht tot U nemen.

Amen.







De Oproepen (3)




 De oproep tot Gebed


klik op foto om te vergroten.


De zesde oproep van de boodschap: "Bid, bid heel veel!"

Zoals u reeds weet, werd deze oproep gedaan tijdens de tweede verschijning van de Engel. De drie kinderen zaten aan de kant van de bron, die grensde aan mijn ouders huis. De Hemelse Boodschapper verscheen en zei tot hen: "Wat bent u aan het doen?" Daarop ging hij, zonder te wachten op een antwoord door: "Bid, bid heel veel! De Harten van Jezus en Maria hebben plannen van genade voor u. Offer voortdurend gebeden en boetes voor de Allerhoogste (…) Maak van alles een soort offergave en schenk het aan God als een daad van herstel voor de zonden waardoor Hij wordt beledigd en bijkomend voor de bekering van de zondaars. Op deze wijze zult u vrede brengen over uw land. Ik ben de engelbewaarder van uw land, de beschermengel van Portugal. Boven alles moet u met onderdanigheid het lijden dragen en aanvaarden, die Heer u zal zenden."

Bovennatuurlijke onthullingen gaan gewoonlijk gepaard met de bijzondere genade, die hun betekenis opheldert. In feite stonden de drie kinderen destijds inderdaad heel ver van het begrijpen van de volle betekenis ervan, zoals wij dit met onze ogen van vandaag bekijken en naar onze zielen overbrengen, daar het Gods wil is, dat ik hier op aarde tot Zijn beschikking blijf.

In die tijd begrepen de kinderen niet, dat deze oproep tot gebed niet alleen tot hen was gericht, maar tot de hele mensheid. Vandaag kijk ik naar deze oproep als een aanwijzer, die de weg aanduidt, die geplaveid is door God voor Zijn schepselen, sinds het begin van de schepping.

In feite vinden wij zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, die de woorden van God bevatten, heel duidelijk het pad terug, dat de Heer voor de mensen in kaart heeft gebracht. Ongelukkigerwijze hebben de menselijke wezens, in haar geheel, het doel waarvoor zij geschapen zijn, geminacht. Zij ontkennen het bestaan van God, hun Schepper en kennen de Heilige Naam van God niet, die zij nooit Vader hebben genoemd en bovendien weten zij ook niet welke weg zij dienen te volgen om ooit, op een dag, gelukkig te zijn in het Huis van de Vader.

En zo is het grootste gedeelte van de mensen het slachtoffer van onkunde en zoeken zij hun geluk waar het niet te vinden is en zinken op die wijze nog dieper in hun ongeluk en tegenspoed. Laten wij even kijken naar de wereld waarin wij vandaag leven! Wat zien wij? Welke beelden verschijnen ons voor de ogen? Oorlogen, haat, ambitie, ontvoeringen, overvallen, wraak, fraude, moord, zedenloosheid, enz… En als straf voor al deze zonden: ongevallen, ziekten, rampen, hongersnood en elk soort van lijden en pijn, waaronder de mensen wenen en kermen.

De mensheid, die zichzelf als wijs en machtig beschouwd, gaat door met het plannen van nog meer oorlogen, dood, ellende en nood, waardoor zij nog meer bloed doet vloeien in de zee van bloed waarin hele volkeren nu reeds verdrinken, dezelfden, die van deze zogenaamde wijze mensen zouden moeten leren hoe te leven en zichzelf te behelpen.

En voor welk doel? Om de mensheid er onderuit te halen en deze te vernietigen in golven van haat, ambitie, wraak, zedeloosheid… en zichzelf te verliezen in de afgrond. Uiteindelijk zullen zij voor eeuwig tot as terugkeren in hun graf! Waar zijn thans hun voorouders, die leefden en vochten op dezelfde wijze? In vele gevallen is het zelfs niet bekend op welke wijze zij om het leven kwamen. En waar in de eeuwigheid zullen hun zielen zich bevinden?

Hun lichamen zijn uiteraard teruggekeerd naar de aarde, vanwaar zij genomen zijn, zoals geschreven staat: "Want stof ben je en tot stof zul je terugkeren" (Genesis 3: 19). En de zielen, die het leven gaven aan dezen? Ook zij zijn teruggekeerd naar de plaats vanwaar zij kwamen. Het Eeuwige Wezen is God. De ziel, die geestelijk is, is door God geschapen naar Zijn gelijkenis: toen maakte God, de Heer, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen" (Genesis 2: 7). Het was de levensadem uit Gods lippen, die leven gaf aan onze ziel, naar Zijn onsterfelijke gelijkenis."

Vanaf het ogenblik, dat Adam zondigde, door ongehoorzaam te zijn aan Gods bevelen, zijn al zijn nakomelingen gedoemd tot de pijn van de lichamelijke dood. Onze ziel blijf echter leven en keert terug tot God, ofwel in een staat van genade, ofwel in een staat van zonde, de zonde, die de mensheid wegleidt van God en haar brengt naar de eeuwige straf.

Op de dag van de algehele opstanding, zullen wij verrijzen om verenigd te worden met onze zielen en dezelfde eeuwige bestemming delen, die het lichaam en de ziel samen hebben verdiend: ofwel eeuwig geluk met God, of het ongeluk van de eeuwige straf. Jezus zelf heeft ons dit verteld toen Hij sprak over het werk, dat de Vader had toevertrouwd aan Zijn Zoon: "Wees hierover niet verwonderd, er komt een moment waarop alle doden zijn stem zullen horen” (Joh 5: 28).

Aldus is het heel belangrijk, dat wij voor onszelf het eeuwige leven zouden winnen, omdat, ofschoon ons leven op aarde van voorbijgaande aard is, is het eeuwige leven onveranderlijk en oneindig. Wat moeten wij dan doen? Overweeg deze woorden van Sint Paulus: "De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. Zoals wij nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen wij straks de gestalte van de hemelse mens hebben” (1 Kor. 15:47-49).

Dit hemelse beeld waarover de apostel spreekt en dat wij moeten pogen te bereiken voor onszelf, is Jezus Christus. Wij moeten Hem vermenigvuldigen in onszelf door het geloof en de liefdadigheid, zodat, op de dag van ons vertrek naar de eeuwigheid, de Vader in ons karakteristieken van Jezus Christus kan zien en ons in Zijn Koninkrijk kan verwelkomen als Zijn kinderen en ook zo dat, in de verrijzenis van de dood, ons lichaam dit mag delen in het geluk van de geest.

Een beetje verder, in dezelfde brief, zegt Sint Paulus over de laatste dag: "Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven, toch zullen wij allemaal veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen" (Kor. 15: 51-52). En zo moeten wij zeker zijn, dat deze verandering in ons zal plaatsvinden, in overeenstemming met Gods genade die, in Zijn barmhartigheid, zal worden verleend aan ons als antwoord op onze eigen inspanningen van nederige trouw en niet volgens onze tegenspoed of welke zonde ook, die wij hebben begaan. Laat ons niet denken, dat dit alles een soort utopia is: het is een bewezen werkelijkheid. Als ons ongeloof ons in dergelijke zonde stort, zijn wij verloren. Vertrouwen houdt niet op te bestaan en dit, omdat de ongelovigen het ontkennen! Wat gisteren waar was, zal morgen nog steeds waar zijn, omdat Jezus Christus gisteren dezelfde was, vandaag dezelfde blijft en morgen ook nog steeds dezelfde zal zijn. Jezus Christus blijft dezelfde, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid (Hebr. 13:8)!

Dit alles toont onze grote nood aan om, in gebed, dichter te komen tot God. Het is door het gebed, dat wij ons verzekeren van vergeving voor onze zonden, dat wij de sterkte en de genade verkrijgen om te weerstaan aan de dingen van de wereld, de duivel en het vlees. Wij zijn heel zwak en zonder deze sterkte zouden wij dit nooit kunnen overwinnen. Vandaar dat Jezus zijn apostelen aanspoorde: "Blijf wakker en bid, dat jullie niet in beproeving komen. De geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak" (Mt. 26:41).

Het is om deze reden, dat de Boodschap de woorden van de Heer hernieuwt: "Bid, bid, heel veel!" Deze oproep tot gebed is een kopie van de oproep tot gebed, die zo dikwijls voor ons werd herhaald en die Jezus Christus naliet aan Zijn apostelen, zowel als aan onszelf: "Kijk en bid."

In diverse gedeelten in de Heilige Schrift vinden wij een Jezus Christus, die ons voorbeelden geeft waarin Hij ons tot bidden aanspoort en Hij spoort ons niet enkel aan tot bidden, Hij leerde ons ook hoe te bidden, zoals in dit gedeelte uit het Evangelie van de Heilige Mattheus: "Bid daarom als volgt: Onze Vader in de hemel, laat uw Naam geheiligd worden, laat uw Koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel. Geef ons vandaag het brood, dat wij nodig hebben. Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was. En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwade" (Mt. 6: 9-13). En zo komt het van zijn eigen lippen hoe wij tot "Onze Vader" moeten bidden, het mooiste van alle gebeden, die wij tot God richten en een gebed waarin Jezus Christus ons leert hoe wij ons moeten richten tot God door de mooie benaming van "Onze Vader."
Dit opent voor ons het mysterie van het goddelijke Vaderschap en bevestigt in ons de waarheid, dat wij allemaal kinderen zijn van dezelfde God. Deze waarheid, door Jezus Christus bevestigd, vult ons met vertrouwen en sterkt ons in liefde. Wie heeft ons ooit liefgehad zoals God zelf? Vandaar dat ons gebed tot het punt van een ontmoeting moet komen tussen de liefde van een kind, dat uitreikt naar het Hart van de Vader, en de liefde van de Vader, die neerdaalt op het kind, luistert naar wat het heeft te zeggen en aandacht schenkt aan de verzoeken, de woorden van lofprijzen en de dankbetuigingen en daarop deze gebeden beantwoordt.

Er zijn vele manieren van bidden, om God in het gebed te ontmoeten. Welke gebed is het beste gebed? Het beste gebed voor elke persoon is de wijze waarop die bepaalde persoon God het beste kan ontmoeten en in intiem contact kan blijven met Hem, hart tot Hart, trillend met liefde voor de Vader en het Hart van Jezus Christus, dat dezelfde verlangens en gevoelens aanneemt als Jezus Christus zelf en waarin wij één worden met Christus, zoals Hij van ons verlangde en in deze zin bad tot de Vader: "Ik bid niet alleen voor hen, maar voor allen, die door hun verkondiging in Mij geloven. Laat hen allen één zijn, Vader. Zoals U in mij bent en Ik in U, laat hen zo ook in Ons zijn, opdat de wereld gelooft, dat U Mij hebt gezonden" (Joh 17: 20-21).

In dit verheven gebed van Christus bespeuren wij Gods plan voor ons: om met Hem te zijn in onze vereniging met Christus: "Zoals u, Vader, in Mij bent en Ik in U, laat hen zo ook in Ons zijn." Maar deze vereniging met Christus kan enkel worden bereikt door het gebed. Het is in het gebed, dat wij God ontmoeten en het is in deze ontmoeting, dat Hij aan ons Zijn Genade, Zijn Geschenken, Zijn Liefde en Zijn vergiffenis schenkt.

Wij zien dat, in dit gebed, Hij ook ten behoeve van ons vroeg: “Ik bid niet alleen voor hen, maar voor allen, die door hun verkondiging in mij geloven.” En wij hebben het geluk om onder dezen te mogen zijn die, door het woord der apostelen, dat met welslagen aan ons is doorgegeven door hun opvolgers, in God mogen geloven, en dat is wat Christus vroeg ten behoeve van ons. Ik voel me zo gelukkig, dat ik aan Hem bekend was, toen Hij dit gebed richtte tot zijn Vader, dat Hij aan mij dacht en mij voorstelde aan de Vader als een kind van Zijn Liefde!

Hij dacht aan mij, Hij dacht aan u en Hij dacht aan de ontelbare vermenigvuldiging van zijn broers en zussen. En opdat ons eigen gebed doordrongen zou worden met dezelfde verlangens en gevoelens als Jezus’ eigen gebed, moet het verenigd zijn met Zijn gebed voor al degenen die zullen komen om in Hem te geloven en zullen gered worden door hun verdiensten.

Laat ons terug gaan naar wat ik zei over de verschillende manieren van bidden. Ons gebed kan overwegend worden genoemd, dus tot God gericht in woorden, maar onze gebeden kunnen ook spontaan uit ons hart komen en formules bevatten als bijvoorbeeld: het Onze Vader, het Weesgegroet, het Eer aan de Vader, de Geloofsbelijdenis en vele andere dergelijke gebeden, die worden gebruikt in de Heilige Liturgie.

Dit is de meest gebruikelijke manier van bidden en ook het meest toegankelijke gebed voor de gewone gelovigen. Daarenboven is het door Jezus Christus aan onszelf aanbevolen: "Bid daarom als volgt: Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden, laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel. Geef ons vandaag het brood, dat wij nodig hebben. Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was. En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwade" (Mat. 6: 9-13). Dit is het meest verheven gebed van alle gesproken gebeden, omdat het aan ons onderricht werd door de Zoon van God zelf. Aldus moeten wij het steeds met een hernieuwde toewijding, vertrouwen, nederigheid en liefde bidden.

Dan is er nog een ander soort gebed, dat wij aan God moeten offeren, samen met onze gesproken gebeden: het is het gebed van ons werk, van de voorstelling van al onze plichten in ons leven met een geest van nederige onderwerping aan God, omdat Hij het was, die de wet van het werk aan ons doorgaf. Wij moeten dit doen met liefde en trouw aan God en onze naaste en op deze wijze: onze alledaagse bezigheden, hoe onbetekenend ze soms ook zijn, moeten aan God worden geofferd in een gebed van lofbetuiging, dankbetuiging, boete en smeking. Zoals bij Tobit, tot wie de Engel zei; "Nu dan: toen jullie aan het bidden waren, u en Sara, heb ik jullie gebed onder de aandacht van de Heilige gebracht. Ik was het ook die, toen u de doden begroef, dichtbij u was. Ook toen u zonder dralen opstond en uw maaltijd liet staan om een dode te begraven, is die goede daad mij niet ontgaan, maar was ik bij u" (Tobit 12: 12-13).

Dit gedeelte uit de Heilige Schrift vertelt ons hoe wij de tijd dienen te gebruiken, die God ons geeft tijdens ons leven. Een gedeelte ervan moet besteed worden aan het gebed, een ander gedeelte wordt besteed aan onze levensverplichtingen en de rest in het goed doen voor de anderen en dit uit liefde voor God. Er zijn vierentwintig uren in een dag. Een aantal minuten per dag besteden aan een ontmoeting met God is zeker niet te veel gevraagd.

In het uitvoeren van onze dagelijkse taken moeten wij proberen ons bewust te maken van Gods aanwezigheid: roep in uw gedachten op, dat God en onze Engelbewaarder dicht bij ons zijn, zien wat wij doen en met welke geesteskader wij dit doen. Zo heiligen wij ons werk, onze rust, onze maaltijden, ons geheel van ontspanningen alsof ze een voortdurend gebed zijn. Te weten, dat God aanwezig is, is voldoende om Hem van tijd tot tijd in onze gedachten op te roepen om Hem een paar woorden toe te spreken. Of dit nu uit liefde gebeurt (Ik hou van u, Heer), of uit dank (Ik dank U, Heer, voor al wat U goed doet voor mij), of voor een intentie (Help mij, Heer, om uw trouw te blijven, vergeef mijn zonden, mijn ondankbaarheid, mijn koelheid, mijn falen in het begrijpen, mijn hervallen) of uit eerbetoon (Ik zegen U, Heer, voor uw grootsheid en uw goedheid, voor uw wijsheid, voor uw kracht, uw genade, uw rechtvaardigheid, uw liefde). Dit intiem en vertrouwvol gesprek met God, hervormt onze werken en onze dagelijkse bezigheden in een waar en duurzaam leven van gebed, waardoor wij God meer behagen en kunnen genieten van bijkomende en bijzondere genaden en zegeningen.

En wij kunnen niet zeggen, dat wij geen tijd hebben voor dit soort gebeden, omdat het bidden gebeurt tijdens de tijd, dat wij ermee bezig zijn tijdens ons dagelijkse taken. Zoals een vrouw, die met haar man samen aan het werk is: stilletjes en intiem pratend met elkaar, waarbij zij hem vertelt, hoezeer zij alles wat hij voor de familie doet, waardeert, waarbij zij zijn kennis en ervaring looft, hem aanmoedigt in zijn werk en hem vraagt om hulp en advies en hem vertelt over haar zorgen en wensen. Of zoals kinderen, die alles aan hun vader tonen, vertellen en van hem verwachten. Zoals een moeder, die haar kinderen grootbrengt, die altijd wel iets opmerkzaam moet zeggen, zowel aan haar kinderen, die nog heel klein zijn, als aan haar grotere kinderen, omdat zij geen acht slaan op bepaalde dingen of het niet begrijpen. God daarentegen begrijpt altijd wat wij zeggen en luistert altijd naar ons, ziet ons altijd en besteedt altijd aandacht aan ons.

Dan is er ook nog het geestelijke gebed, de zogenaamde meditatie. Hierbij plaatsen wij onszelf in de aanwezigheid van God om zo te kunnen nadenken over het een of het ander, over de mysteries van de Rozenkrans, of zelfs over een of andere waarde, die wij terugvinden in Jezus’ leven, in Onze Lieve Vrouw of in de Heiligen, dat als voorbeeld voor ons kan dienen.

Dit gebed brengt veel baat als wij het goed doen. En om dit gebed goed te doen, moeten wij tot God praten over het onderwerp waar wij over mediteren, naar onszelf zien om onze gebreken te herkennen om aldus in waarde te groeien overeenkomstig het onderwerp waarover wij mediteren, zoals bijvoorbeeld een toename van het geloof, nederigheid, liefdadigheid, een opoffering, om aldus onze tegenzin, moeilijkheden, onze typische karaktertrekken en gebreken, onze verleidingen te overwinnen. En al dit kan worden bereikt met een intiem gesprek tot God, waarin wij alles met Hem bespreken, in het vertrouwen, dat Hij ons het licht, genade en de kracht geeft waardoor wij trouw kunnen blijven tot op het einde en het ideaal kunnen bereiken van het latere bovennatuurlijke leven, dat wij voor onszelf uittekenen en dat God van ons verlangt en wenst.

Dan is er ook nog het gebed, dat wij gewoonlijk ‘contemplatie’ noemen. Dit bestaat uit een nog nadere intimiteit tot God, waarbij zij die het beoefenen, nog dieper in Gods aanwezigheid binnentreden en zich meer achter de schermen verlaten op het werk van genade, licht en liefde van God in hen.

Omgeven door een bovennatuurlijke atmosfeer, laat de ziel zichzelf toe om doordrenkt te worden, verheven te worden en hervormd te worden door Gods handelingen en zal zij in Hem gezuiverd willen worden om opgenomen te worden door een goddelijke tussenkomst, die zij voelen, maar niet weten op welke wijze. God kan zeer zeker en zonder enige moeite deze genade aan een persoon verlenen, maar gewoonlijk wacht de Heer tot de ziel het punt bereikt van gelovig het pad van het sprekende en geestelijke gebed te volgen, want het is op deze wijze, dat de ziel wordt gezuiverd en de dingen der aarde achter zich laat, door zichzelf enkel aan God toe te vertrouwen.

De zielen, die dit punt bereiken, zijn echter weinig in aantal, omdat er slechts weinigen zijn, die volledig vaarwel kunnen zeggen aan het materialisme van het leven en de ambitie van eigenliefde, hebzucht, trots en opmerkingen van eerbied. En zelfs als zij het punt van zondeloosheid bereiken, bezoedelen zij zich met het stof van de aarde en voorkomen zij, dat zij verheven worden naar de hogere sferen van het bovennatuurlijke.

Vandaar dat zij nooit de vertrouwelijke vreugde van de goddelijke liefde zullen smaken, omdat God dit enkel kan verlenen aan zielen, die vurig verlangen om Zijn genaden te ontvangen, bereid zijn om te luisteren naar Zijn stem en Hem te volgen op Zijn wegen. Er bestaat niets op aarde, dat kan worden vergeleken met het geluk, dat wordt ervaren door de ziel in haar intieme vereniging met God. Ongelukkigerwijze zijn wij niet in staat om deze gaven te appreciëren of de waarde te erkennen van zo’n rijkdom, noch weten wij hoe wij met deze gave moeten leven, want ook hiervoor behoeven wij een heel bijzondere gave van God, die wij niet verdienen, maar die Hij verleent door Zijn Barmhartigheid en voor Zijn grote Liefde, die Hij voor ons heeft.

Tot besluit is het gebed nodig voor iedereen en allen moeten wij bidden, of dit gebed nu sprekend is of contemplatief.

Bovenop het aanzetten tot het gebed, heeft Jezus Christus ons prachtige voorbeelden nagelaten van het leven van het gebed. Om aan te tonen, dat wij altijd moeten bidden zonder het hart te verliezen, vertelt Hij ons, in het Evangelie van de Heilige Lucas, de parabel van de onrechtvaardige rechter. Onmiddellijk daarop volgt de parabel van de Farizeeër en de tollenaar in de tempel. Terwijl de Farizeeër zichzelf prees om zijn goede daden, bleef de tollenaar nederig en vroeg hij om Gods vergeving: "God, wees mij zondaar genadig." Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand, die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden (Luc. 18: 13-14). Omdat wij allen zondaars zijn, moeten wij bidden in nederigheid en volharding.

Ook hierin gaf onze goddelijke Redder ons een voorbeeld, omdat Hij al onze zonden op zich nam en bad ten gunste van ons. Zo bracht Hij vóór de aanvang van Zijn openbare leven veertig dagen en nachten door in de woestijn, biddend en vastend om zo boete te doen voor ons. Op die wijze wilde Hij ons het voorbeeld geven, door het offeren van een gepast herstel tot Zijn Vader voor onze zonden en wilde Hij zijn apostolaat productief maken, door Zichzelf voor te bereiden door de kracht van het gebed en de boete.

De Heilige Schrift vertelt ons, dat Jezus regelmatig naar de tempel en de synagoges ging om deel te nemen aan het collectieve gebed van het Volk van God. Toen hij de koopmannen in de tempel van Jeruzalem handel zag drijven, maakte deze ontwijding Hem kwaad en Hij dreef ze allen naar buiten en zei: "Er staat geschreven: Mijn huis moet een huis van gebed zijn, maar jullie maken er een rovershol van!"

Ongetwijfeld is wat hier gezegd wordt over de tempel in Jeruzalem, eveneens van toepassing op onze kerken, die aan God toegewijd zijn als een huis van gebed. Heilige plaatsen, kerken en kapellen in de parochies, seminaries en religieuze huizen moeten huizen van gebed zijn waar het volk van God zich kan verzamelen rond Christus om zich zo met Hem te verenigen door zich tot de Vader te richten en Hem te loven, te bedanken en verzoeken te doen, zodat zij in vereniging met Christus hun werk en lijden en hun dagelijkse kruisen, kunnen opdragen aan de Vader voor de redding van hun broeders.

Onze tempels moeten worden geëerbiedigd, omdat ze huizen zijn van God. Christus, de ware God en de Mensgeworden God, is daar aanwezig in het tabernakel en staat daar ter beschikking van zijn volk, zodat Hij ze kan verwelkomen in Zijn aanwezigheid, tot hen praten en hen voeden: "Ik ben het brood, dat leven geeft. Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet het brood, dat uw voorouders aten: zij zijn gestorven, maar wie dit brood eet zal eeuwig leven" (Joh. 6: 48 en 58).

Kerken zijn de huizen van onze Vader in de Hemel. Op dezelfde wijze als kinderen zich verzamelen rond hun vader om zijn woorden te horen, om te luisteren naar wat hij te leren heeft en om te handelen naar zijn advies, zo komen de mensen van God tezamen met Christus om naar Zijn Woord te luisteren, Hem hun noden te vertellen, genaden te ontvangen en Hem te eren.

Ik ben nu tegen u aan het praten over het collectieve gebed, waar wij allen moeten aan deelnemen. Wij gaan naar de Kerk om te bidden, om ons gebed te verenigen met dat van onze broers en zussen. Dit is wat er gebeurt als wij samenkomen voor de viering van de Eucharistie, om het Heilig Sacrament te aanbidden, om de Rozenkrans te bidden, samen met andere gemeenschappelijke gebeden.

Laat ons dus niet vergeten, dat er ook het persoonlijke gebed bestaat. Alle kinderen kijken uit naar de tijd waarin zij alleen kunnen zijn met hun Vader, om zo hun problemen aan Hem voor te leggen en om Zijn hulp, advies, genade en troost te ontvangen.

Het is in het gebed, dat beleefd wordt in een intiem gesprek met Christus, dat wij onszelf moeten voorbereiden om onze opdracht, die God ons wenst toe te vertrouwen, uit te dragen, omdat het in deze ontmoeting is, dat God ons Zijn licht, Zijn kracht en Zijn genade geeft, samen met de geschenken van de Heilige Geest. Enkel zo zullen wij ware apostelen zijn voor onze broers en zusters, door hen het Woord van Christus over te brengen.

Maar, als bijvoegsel van deze tempels, gebouwd door mensenhanden, hebben wij andere tempels, die niet minder echt zijn, waar wij moeten bidden en aan God onze offers brengen: Ik bedoel onze ziel, ons hart, ons geweten. God is daar! De meest Heilige Drievuldigheid verblijft daar! Als wij ons in staat van genade bevinden, zijn wij tempels van God: "Wanneer iemand Mij liefheeft, zal hij zich houden aan wat Ik zeg, mijn Vader zal hem liefhebben en mijn Vader en Ik zullen bij hem komen en bij hem wonen."

Aldus zijn wij gekomen tot het mysterie van God, dat in ons verblijft. En dat niet enkel tot ons komt door de ware aanwezigheid van Jezus Christus, als wij Hem in de Heilige Communie ontvangen, onder het geconsacreerde brood en wijn, waarin Hij aanwezig is en Zichzelf met Zijn Lichaam, Bloed, Ziel en Goddelijkheid, levend en waarachtig aan ons geeft, en zo vanuit de Hemel neerdaalt naar onze ziel, en zichzelf met ons verenigd door de vereniging van volledig zelfovergave. Daarnaast verblijft God in ons door de werkelijke aanwezigheid van de Drie Goddelijke Personen, die onze ziel omvormen in een levende en duurzame tempel, tenzij wij onszelf, door zonde, onwaardig maken voor deze goddelijke aanwezigheid.

Dit is wat de Heilige apostel Paulus zegt: "Weet u niet, dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont? Indien iemand Gods tempel vernietigt, zal God hem vernietigen, want Gods tempel is heilig, en die tempel bent u zelf" (1 Kor. 3:16-17). De apostel herinnert ons hier aan diegenen, die door de zonde, de tempel van God, die onze ziel is, schade toebrengen en zichzelf onwaardig maken om de goddelijke aanwezigheid in zich te dragen. Wij zijn geroepen om heilig te zijn, wat betekent, dat wij God niet mogen beledigen door de zonde, door doelbewust te zijn, op een ernstige wijze, of zelfs een minder ernstige wijze, te overtreden.

Een beetje verder lezen wij in dezelfde brief van Sint Paulus: "Maar bedenk, dat het lichaam er niet is om ontucht mee te plegen: het is er voor de Heer en de Heer is er voor het lichaam. God heeft de Heer opgewekt, en door zijn macht zal Hij ook ons opwekken. Weet u niet, dat uw lichaam een deel is van het lichaam van Christus? (…) Maar wie zich met de Heer verenigt, wordt met Hem één geest. Ga ontucht uit de weg! (…) Of weet u niet, dat uw lichaam een tempel is van de heilige Geest, die in u woont en die u ontvangen hebt van God, en weet u niet, dat u niet van uzelf bent? U bent gekocht en betaald, dus bewijs God eer met uw lichaam" (1 Kor. 6: 13-20). Misschien schatten wij deze onmeetbare schat, die wij in ons dragen, niet genoeg in en is het om deze reden wat wij op bepaalde tijdstippen zo onverschillig leven.

Ons geloof is vaag geworden en aldus stopt haar vlam met onze voetstappen te verlichten: zo wordt ons leven los en ons gebed zonder vuur, waarbij onze intieme eenheid met God vergeten wordt en wegebt. Om aan Zijn oproep tot gebed, die God tot ons richt, te beantwoorden door middel van de Boodschap, moeten wij ons geloofsleven krachtiger maken, zodat het ons zou leiden tot de graad van zelfverloochening, die vereist is om te vermijden, dat wij God beledigen en aldus in Zijn genade kunnen blijven.

Wij zijn er ons terdege van bewust, dat onze wil zwak is en hoe zeer wij de sterkte van de genade nodig hebben om onszelf in staat te stellen de verleidingen, die ons aanvallen, de gevaren, die ons omringen en de neigingen, die ons tot het kwaad kunnen brengen, te overwinnen. Dit is waarom Jezus ons het Onzevader leerde, door te zeggen: "En leidt ons niet in bekoring" (Mat. 6:13).

En laat ons, omdat Jezus ons heeft gezegd, dat wij zonder Hem tot niets in staat zijn, (Johannes 15,5) onze toevlucht nemen tot het gebed nemen waardoor God ons de genade zal verlenen, die wij nodig hebben om Zijn geboden te begrijpen en uit te dragen en aldus voor onszelf Zijn Vaderlijke liefde te winnen: "Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan (…) Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer dan zal jullie Vader in de hemel het goede geven aan wie Hem daarom vragen (Mat. 7: 7.11).

Dit is de belofte, die ons vertrouwen in het gebed kan sterken en ons verzekert van haar doeltreffendheid. Ave Maria.

- De oproep om zich op te offeren


De zevende oproep van de Boodschap:  "offer onophoudelijk gebeden en geef steeds dingen prijs voor de Meest Verhevene."

De oproep om zich op te offeren, die God nu tot ons richt, is iets, dat wij vinden op vele bladzijden van de Heilige Schrift. Het kan overbodig lijken om het hier te herhalen, maar het zal niet vergeefs zijn, omdat wij allemaal zo vlug vergeten en lauw zijn in het vervullen van deze grote plicht.

In het Oude Testament gebruikten de priesters dieren, die zij als offer opdroegen om God gunstig te stemmen voor zichzelf en voor de mensen. Maar deze slachtoffers waren slechts voorafbeeldingen van het Offer van Christus, die het enige echte Slachtoffer is, die aan God werd opgeofferd voor de zonden van alle mensen. Deze opoffering van Christus, die een einde maakte aan deze voorafbeeldingen, was voorzien in plaats van de opofferingen van het Oude Verbond en het Offer wordt elke dag hernieuwd op het altaar bij de viering van de Eucharistie, die de onbloedige herhaling is van de opoffering aan het Kruis.

Maar dat is niet voldoende, want de heilige apostel Paulus vertelt ons in (Kol. 1: 24) "dat wij in ons lichaam moeten aanvullen met wat er nog aan Christus’ lijden ontbreekt," omdat wij allen deel uitmaken van het enige en hetzelfde mystieke Lichaam van de Heer. En als er één deel van dat lichaam lijdt, dan lijden alle leden mee, en als een, die er deel van uitmaakt, dient te worden verwijderd, zijn alle andere leden van het lichaam hierbij betrokken. Als er één lid is, dat ernstig ziek is, zelfs al blijft de ziekte beperkt tot één lichamelijk onderdeel, dan lijdt het hele lichaam en sterft het af. Hetzelfde gebeurt in het geestelijke leven. Wij zijn allen ziek en allen hebben vele tekortkomingen en zonden. Vandaar dat het onze plicht is om ons op te offeren, in eenheid met Christus, het onschuldige Slachtoffer, en dit tot herstel van onze eigen zonden van deze van onze broeders en zusters, omdat wij allen leden zijn van het ene en hetzelfde Mystieke Lichaam van de Heer.

De Boodschap roept ons op om "van alles een offer te maken en het aan God op te dragen als een daad van herstel voor de zonden waardoor Hij is beledigd en als verzoek voor de bekering van de zondaars" (de woorden van de engel). Dit kunnen opofferingen van spirituele, intellectuele, morele, lichamelijk of materiële aard zijn en afhangend van welk moment zullen wij de kans krijgen om alle soorten daden van herstel te doen. Het belangrijkste is, dat wij klaar zijn om voordeel te halen uit elke mogelijkheid, die zich voordoet, en in het bijzonder, dat wij bereid zijn offers te brengen, wanneer ze van ons worden verwacht om zo aan onze plichten tegenover God, onze naaste en onszelf te voldoen. Bovendien is zo’n daad van eerherstel eveneens nodig om geen overtredingen te begaan tegen de geboden van God. Onder deze omstandigheden hebben wij de verplichting om alles op te offeren wat nodig is, omdat wij een verbintenis hebben om alles wat nodig is op te offeren om het begaan van zonden te vermijden. Onze eeuwige verlossing hangt er van af, zoals Jezus Christus ons vertelt in het Evangelie: "Wie achter Mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen en dagelijks zijn kruis op zich nemen en Mij volgen. Want ieder, die zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het behouden. Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar zichzelf verliest of schaadt?" (Lucas 9, 23-25). Van wat de Heer hier tegen ons zegt, leren wij, dat wij bereid moeten zijn om eerder te sterven dan een ernstige zonde te begaan, die er de oorzaak van kan zijn, dat wij het eeuwige leven zouden verliezen. Hetzelfde is eveneens waar, als het gehoorzamen van Gods wet van ons vraagt, dat wij iets opofferen, dat van mindere waarde is dan onze levens.

Afstand doen van alles wat ons aanleiding tot zonde kan geven is de weg naar de redding. Het is om deze reden, dat de Heer ons waarschuwt, dat wie ook zijn leven wil redden, het zal verliezen of met andere woorden: Iedereen, die ernaar verlangt om verstoring brengende geneugten te voldoen, leeft een leven van zonde en volgt de brede weg van de zonde en zal op deze wijze, zonder enig teken van berouw of verbetering, het eeuwige leven verliezen. Waarom kunnen wij tegen Jezus niet zeggen: "Wat strekt het ons tot voordeel om de hele wereld te winnen als wij onszelf verliezen of verbeurd verklaren?"

Op dezelfde wijze waarschuwt Jezus ons: "Hij die niet zijn kruis opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig." (Mt. 10: 38) Ja! Hoe kan iemand een vriend van God en het eeuwige leven waardig zijn, als zij zichzelf niet verloochenen in alles wat nodig is om de weg van zijn geboden te volgen, in het afzien van ongeoorloofde pleziertjes, de grillen van de trots, pronkzucht, hebzucht en inhaligheid, buitensporig zelfgenoegen, het negeren in het uitoefenen van liefdadigheidswerken en gerechtigheid tegenover anderen, in het van zich afschudden van het juk van het dagelijkse kruis of het aarzelend dragen zonder het in eenheid en overeenstemming te brengen met het Kruis van Christus?

Soms is dat het kruis van ons dagelijkse werk: "U zult uw brood eten bij het zweet van uw voorhoofd," was de last door God opgelegd aan Adam als straf voor zijn zonden. Bij andere gelegenheden zullen het de moeilijkheden van het leven zijn, die zich voordoen bij elke stap, die wij nemen, en die wij met waardigheid, geduld en overgave moeten aanvaarden. Andere keren zullen het de vernederingen zijn, die plots kunnen geschieden en die wij moeten aanvaarden, onder de toegeving, dat wat onvolmaakt is in ons en de vastberadenheid om onszelf over te geven aan God, die altijd de zielen helpt, die zich willen omhoogwerken tot een beter en volmaakter leven: "Maak van alles van wat u kunt een opoffering," vertelt de Boodschap ons, "en schenk het aan God als een daad van herstel voor de zonden waardoor Hij wordt beledigd en met het verzoek tot de bekering der zondaars."

God geeft ons nog een andere reden om dingen op te dragen aan Hem: "Tot herstel van de zonden waardoor niet alleen Hij is beledigd, maar ook onze broeders en zusters, door ons eigen toedoen." Elke keer als wij een persoon beledigen moeten wij een daad van herstel doen in de mate van het mogelijke, voor elke ontsteltenis of schade, die wij hem hebben aangedaan. Daarom moeten wij de gewoonte aannemen om ons te verontschuldigen, enz. Nu is het des te meer noodzakelijk voor ons om dit te doen in een verhouding tot God. Het is hierom, dat Christus ons het ‘Onzevader’ aanleerde, om vergiffenis te vragen: "Onze Vader, die in de hemelen zijt (…) vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren" (Mat. 6: 9-12) met onmiddellijk daarop "en leidt ons niet in bekoring, maar verlos ons van het kwade" (Mat. 6: 13). En het is uiteraard zo, dat het beste herstel, dat wij kunnen aanbieden, de combinatie van ons verzoek tot vergeving is met een hard besluit om Hem niet meer te beledigen. Dat is waarom wij vergiffenis, hulp en bescherming vragen.

Noteer, dat Jezus ons aanleerde om dit zowel voor ons, als voor onze broeders en zusters te vragen: "Vergeef ons, verlos ons en leidt ons niet in bekoring!" Dit is de oproep van de Boodschap: "Om dingen aan te bieden als een daad van herstel en met het verzoek tot de bekering van onze broeder en zusters, die ronddolen op valse en verkeerde paden." Ja, om te bidden en opofferingen te doen, zodat ons hele leven een opeenvolging van opofferingen aan God zou zijn en dit gedragen door ons dagelijkse kruis in eenheid met het Kruis van Christus, voor de redding der zielen, in samenwerking met Hem in Zijn verlossend werk als leden van Zijn Mystieke Lichaam, de Kerk, die werkt, bidt en lijdt in vertrouwelijke eenheid met haar Hoofd, voor de redding van de mensheid.

Tijdens onze dagelijkse bezigheden komen wij allerlei soorten hersteldaden tegen, die wij kunnen schenken aan God. Zo is er het offer van de vraatzucht, die in vele gevallen verplicht is, en ook deze van het overmatige alcoholgebruik, want deze vertroebelt ons oordeel, beïnvloedt ons denken en degradeert onze waardigheid. Om het even wie te veel inschikkelijkheid nalaat: een eerlijk mens knielt dan voor God. Hoeveel families zijn er niet gekweld omwille van deze zonde. Waarom aan God niet het geschenk geven van niet te drinken en in plaats daarvan met de armen delen wat anders verloren is in zondige buitensporigheden, die zo veel lijden achterlaten, wanneer er zo vele van onze broeders en zusters niet toekomen om kledij te kopen voor zichzelf.

Zo’n opoffering, die gevraagd wordt door de gematigdheid waarmee wij onszelf moeten bedienen aan de tafel der Schepping, was al iets wat God vereiste vanaf het hele begin, bij de twee eerste mensen. De Heilige Schrift vertelt ons: "In Eden, in het oosten, legde God, de Heer, een tuin aan en plaatste daar de mens, die Hij gevormd had. Hij liet er allerlei mooie bomen met heerlijke vruchten groeien. In het midden van de tuin stonden twee bomen: de vruchten van de ene boom konden de mens het eeuwige leven geven, die van de andere boom inzicht in goed en kwaad. Hij zei tegen de mens: “Je mag eten van alle bomen in de tuin, alleen niet van de boom, die inzicht geeft in goed en kwaad. Wanneer je daarvan eet, zul je sterven" (Gen. 2: 8-9 en 16-17). Adam en Eva hadden de vrijheid om het fruit te eten van zo veel bomen, dat zij de vruchten niet nodig hadden van de "boom die het inzicht gaf van het goede en het kwade." Bovendien zou het hen ernstige schade berokkenen en daarom liep God op de zaken vooruit en verbood hen om ervan te eten. Het beste wat zij konden doen was gehoorzamen aan Gods bevel en Hem het offer schenken om niet van die vruchten te eten.

Op deze wijze, en in zoveel omstandigheden tijdens het leven, moeten wij de waarde van de gematigheid praktiseren, die van ons wordt vereist om verstervingen te doen om offers te maken voor de begeerte van de vraatzucht. God heeft in al zijn goedheid als Vader zo’n breed gamma aan goede en verrukkelijke dingen in de wereld gebracht, waarvan zijn kinderen het voedsel mogen tot zich nemen en er zelfs genoegen in mogen hebben, maar steeds volgens de Wil van God en met de nodige dankbetuiging voor zo veel gunsten, ook voor onze broeders en zusters in nood.

Ik wil niet beweren, dat God van ons allemaal verlangt, wat Hij verlangt van sommige van Zijn uitverkoren, namelijk om ons van alles te onthouden, het aan de armen te geven en Hem daarop te volgen in een volledige verlatenheid van de dingen der aarde. Wat Hij vraagt is, dat wij ons allemaal zouden ontzien van elke overdadige liefde voor de goederen. Laat ons terugdenken aan het gesprek tussen Jezus Christus en de jongeman, die Hem naliep om Hem te kunnen vragen: "Meester, welke goede daden moet ik doen om het eeuwige leven te kunnen verdienen?" En Jezus zei: "Waarom stelt u mij een vraag over het goede? Er is er maar één, die goed is! Als u het eeuwige leven wilt binnengaan, houdt u dan aan de geboden."

“Welke?” vroeg hij. Jezus antwoordde: "U mag niet doden, geen echtbreuk plegen, niet stelen, geen valse verklaringen afleggen, heb eerbied voor uw vader en uw moeder en heb uw naaste lief als uzelf." "Aan al die geboden heb ik mij gehouden," zei de jongeman, "wat kan ik nog meer doen?" Jezus antwoordde: "Als u volmaakt wilt zijn, ga dan al uw bezittingen verkopen, geef het geld aan de armen en u zult een schat hebben in de hemel. Kom dan terug en volg Mij." Toen de jongeman dat hoorde, ging hij terneergeslagen weg, want hij had veel bezittingen. "Ik verzeker jullie," zei Jezus tegen zijn leerlingen, "het zal een rijke veel moeite kosten het hemelse Koninkrijk binnen te komen. Ja, Ik zeg jullie: het is voor een kameel gemakkelijker om door het oog van een naald te kruipen dan voor een rijke om het Koninkrijk van God binnen te komen" (Mat. 19: 16-24).

Volgens wat ik gehoord heb van een aantal uitleggers, verwees Jezus Christus met deze verklaring naar de rijke mensen, die inhalig zijn en wiens enige bezorgdheid het is om nog meer rijkdom te verzamelen en die, om dit te bereiken, zullen vermijden van geld uit te geven en weigeren om hun overtollige te delen met hen, die in nood zijn. Wat de Heer hier onderricht, is dezelfde les, die in verband staat met het Laatste Oordeel, waar Hij de reden beschrijft voor de verschrikkelijke veroordeling, die aan diegenen toekomt, die zich aan Zijn linkerhand bevinden: "Ga weg van mij, vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen! Want Ik had honger en u gaf Mij niet te eten, Ik had dorst en u gaf Mij niet te drinken, Ik was een vreemdeling en u verleende Mij geen onderdak, Ik was naakt en u gaf Mij geen kleding, Ik was ziek en Ik zat in de gevangenis en u verzorgde Mij niet (…). Ik verzeker u: toen u niets deed voor een van deze mensen, ook al was hij onbelangrijk, toen deed u niets voor Mij! Zij zullen eeuwig gestraft worden, maar de rechtvaardigen zullen eeuwig leven" (Mat. 25: 41-43.45-46).

Wij worden hier allemaal aan herinnerd met wat God van ons vraagt in de Boodschap van Fatima: "Maak opofferingen en maak goed gebruik van alles, dat u niet nodig hebt en niet kunt gebruiken om uw broeders en zusters te helpen, die niet genoeg hebben en sterven van honger en koude." Dit is de verzaking en de opoffering, die God van ons vraagt: als wij onszelf niet opofferen in het leven, zullen wij onszelf opgeofferd vinden in het eeuwige leven en niet alleen, omdat wij het slechte bedreven, maar eveneens, omdat wij faalden in het beoefenen van goede werken. "Want Ik had honger en u gaf Mij niet te eten, Ik had dorst en u gaf Mij niet te drinken, Ik was een vreemdeling en u verleende Mij geen onderdak, Ik was naakt en u gaf Mij geen kleding (…) toen u niets deed voor een van deze mensen, ook al was hij onbelangrijk, toen deed u niets voor Mij! Zij zullen eeuwig gestraft worden, maar de rechtvaardigen zullen eeuwig leven."

Om de redding te verkrijgen is het niet alleen genoeg om niet verkeerd te doen, wij hebben namelijk ook de plicht om goed te doen. En dan zijn er altijd de kleine opofferingen, die wij dagelijks, als uitbreiding voor onze redding, zeker aan God moeten opdragen. Het is niet, omdat deze opofferingen klein zijn, dat ze God minder zouden behagen en ze zijn eveneens zeer verdienstelijk en voordeling voor onszelf, omdat wij, door dergelijke dingen, bewijs geven van de tact van onze trouw, onze liefde tot God en voor onze naaste. Zulke kleine opofferingen verrijken ons met genaden, versterken ons in ons geloof en liefdadigheid, veredelen ons voor God en onze naaste en bevrijden ons van de verleidingen van de zelfzucht, inhalerigheid, afgunst en zelfgenot.

Het is de vrijgevigheid in de gewone, kleine dingen, die zich dagelijks voordelen verleent en ons op dat ogenblik volmaakt maken. Die ons meer aandachtig maken in ons gebed en aandacht, die de verstrooidheid zo veel mogelijk vermijdt, die het bidden eerbiedwaardig maakt, want vergeet niet, dat wij op dat ogenblik praten met God; bidden met vertrouwen en liefde, omdat wij ons allen in de aanwezigheid bevinden van iemand van wie wij weten, dat Hij van ons houdt en ons wenst te helpen, zoals een vader, die zijn kleine jongen bij de hand neemt om hem de eerste stappen aan te leren: In Gods ogen zijn wij allen kleine, kwetsbare kinderen, die zwak zijn in de deugdzaamheid, die steeds fouten begaan en vallen en dat is waarin wij Onze Vader nodig hebben om ons de hand te verlenen om ons op onze voeten te houden en te wandelen in de wegen van de heiligheid.

Of wij nu onze gebeden bidden in de Kerk, thuis, op reis, buiten op de velden of tijdens onze wandeling op de straat: God is overal en luistert naar onze verzoeken en onze lof- en dankbetuigingen. Dit is wat Jezus Christus ons heeft onderricht, als antwoord op de Samaritaanse vrouw, die de volgende vraag tot Hem richtte: "Onze voorouders hebben God op deze berg aanbeden, maar bij u zegt men, dat in Jeruzalem de plek is waar men God moet aanbidden." Jezus zei: "Geloof mij, er komt een tijd, dat u de Vader noch op deze berg noch in Jeruzalem zult aanbidden. Jullie aanbidden zonder te weten wat je aanbidt, maar wij aanbidden wat wij kennen. Maar er komt een tijd, en die is er al, dat wie echt aanbidden, de Vader aanbidden in geest en waarheid. Want de Vader wil mensen, die Hem zo aanbidden. God is Geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid."

God wenst, dat wij bidden in oprechtheid, in de volle erkenning van wat wij zijn, onze ‘nietigheid’ voor God: Hij wil, dat wij ons bewust zijn van onze vragen en oprechte beloften, klaar om onze beloften te houden. Laat onze God loven en danken in de waarheid, die zich in ons hart bevindt, in een geest van geloof, liefde en dankbaarheid. God is niet tevreden met fijne woorden en beloften, die absurd zijn en geen enkele inhoud hebben, om met woorden om applaus te winnen van anderen. Neen, onze woorden moeten nederig zijn en gepaard gaan met een geest van opoffering.

Vaak zal het nodig zijn om een beetje van onze tijd te besteden aan bezinning, ook om een beetje vroeger op te staan om naar de kerk te gaan en de Mis bij te wonen, of ’s avonds wat vroeger de radio of de televisie uit te zetten als opoffering en zo wat tijd opzij te zetten om de Rozenkrans te bidden. Het is het verzaken aan onze eigen voorkeuren en zinnen, dat God van ons verlangt, en, zoals reeds gezegd, als wij onszelf niet verloochenen in dit leven, zullen wij onszelf opgeofferd vinden in het leven dat komt, want als wij niet kunnen hopen op onze redding door onze onschuld, dan kunnen wij enkel door gebed en boete worden gered.

Wij kunnen aan God een kleine daad van opoffering of zelfverloochening opdragen op ons voedsel, maar niet door tot het uiterste te gaan, want dat zou onze gezondheid verzwakken om te kunnen gaan werken. Neem bijvoorbeeld een stuk fruit, een dessert of een drankje waar wij niet zo veel van houden, doorsta de dorst voor een tijdje alvorens deze te lessen, maar dan met een drank waar wij persoonlijk niet zoveel van houden, met de onthouding van alcohol, of minstens met het overmatig drinken ervan.

Als wij onszelf aan tafel bedienen, laat ons dan niet het beste stuk nemen, maar als wij dit kunnen vermijden zonder de aandacht naar ons toe te trekken en door dit eenvoudig en onopvallend te doen, en God hiervoor bedanken, omdat wij moeten denken dat God een Goede Vader is en dat Hij enkel behaagd is door ons als Hij ziet, dat wij aan verzaking doen. God schiep goede dingen voor Zijn kinderen, en houdt er van, dat wij er gebruik van maken, maar zonder er misbruik van te maken en zo onze te plicht doen om dit allemaal te volbrengen en er gebruik van maken in dankbaarheid en liefde voor Hem, die ons overlaadt met stapels giften.

De opoffering, die wij kunnen en moeten nemen aangaande onze kledij en dit zonder morren, ook als is het wat warm of koud, is dan te vragen aan de andere mensen in de kamer om de deuren of vensters wat te openen of dicht te doen. Kleed u welvoeglijk en eenvoudig, zonder slaaf te worden van de laatste modes. Vermijdt herhaling hiervan wanneer het niet in overeenstemming is met deze waarden, zodat wij voor anderen geen aanleiding zouden geven tot zonde, door steeds in gedachten te houden, dat wij verantwoordelijk zijn voor de zonden, die begaan zijn, omwille van ons.

Vandaar dat wij ons moeten kleden volgens de Christelijke moraal, de persoonlijke waardigheid en ook uit solidariteit met anderen, om het offer te schenken van het ontzeggen van overdreven pronkzucht en deze overdreven pronkzucht kunnen wij vermijden door ons niet over te leveren aan overdreven, uiterlijk vertoon van juwelen, waar wij gerust mee kunnen leven zonder en met de verkoop ervan onze broeders en zusters in nood kunnen helpen. In plaats van het dragen van kledij, gemaakt uit duur en zeldzaam materiaal, zouden wij genoegen moeten kunnen nemen met iets eenvoudiger en minder dure kledij, waarbij wij zo besparen om zo onze broeders en zusters te helpen, die niets hebben om zich mee te bedekken.

Om deze kleine ergernissen, die wij op ons pad kunnen ontmoeten te verdragen - soms kan dit een misnoegend, irriterend of onvriendelijk woord zijn, voor anderen kan dit een ironische glimlach, een minachtende blik, een weerlegging zijn, of wij worden gepasseerd of aan de kant gezet alsof wij niet bestaan - kunnen wij deze, als ze uiteraard misverstanden zijn aan onze Heer schenken.

En zo is het nodig om te weten hoe wij alle dingen kunnen doorstaan: door opofferingen te doen aan God en door soms niet te reageren, alsof wij blind, doof en stom waren, opdat wij in feite beter zouden zien en met een grotere zekerheid zouden spreken en de stem van God zouden horen. Laat anderen ‘blijken’, dat zij hun levenswijze moeten verante hebben, ik zeg ‘blijken’, omdat in werkelijkheid diegene die overwint, diegene is die weet, die zwijgt uit liefde tot God. Opgewekt anderen de eerste plaats toekennen, hen het beste toewensen, hen laten deelnemen in de vreugde en laten genieten van de vruchten van onze arbeid, onze opofferingen, onze bezigheden, onze mogelijkheden, van dingen, die ons zijn ontnomen, ik zou zelfs zeggen van onze goede eigenschappen, alsof ze ook hen toebehoren, en ons tevreden stellen met nederig te zijn en aan zelfverzaking doen uit liefde voor God en onze naaste, dat is wat God van ons verwacht.

Om met een goede manier om te gaan met mensen van wie wij niet houden of met onaangename mensen, of met hen, die tegen ons zijn, ons ergeren en tergen, ons indiscrete of zelfs onvriendelijke vragen stellen, moeten wij hen antwoorden met een glimlach, een kleine goede daad, de gunst van vergeving en liefde, met onze ogen gericht op God.

Deze zelfverloochening is met het oog op onze zwakke menselijke aard heel moeilijk, maar daarom ook behaagt dit de Heer het meest en is het voor ons het meest verdienstelijk.

Dan zijn er de van buitenaf opgelegde boetes en opofferingen, waarvan sommige verplicht zijn en andere vrijwillig. Verplichte boetes zijn, bijvoorbeeld, het vasten en de onthoudingen, die opgelegd zijn door de Kerk. Maar als wij bedenken hoe groot de nood is, dan zouden wij graag méér offers moeten willen brengen.

Er zijn sommige hulpmiddelen voor de boete, die door vele heiligen zijn gebruikt, zoals discipline, een haren boetekleed, etc. Zulke boete wordt ondernomen in eenheid met Christus, die gegeseld werd aan de paal, vastgebonden werd met koorden en gekroond met doornen. Als Christus voor ons leed, dan is het terecht, dat wij iets voor Hem en Zijn verlossend Werk terugdoen.

Een andere praktijk is het bidden met de geest van boete, met uitgestrekte armen in de vorm van een kruis, in eenheid met de gekruisigde Jezus of door het bidden met het hoofd voorover tot het de grond raakt. Zo kunnen wij ons vernederen voor God, die wij durfden te beledigen, wij, die niets zijn in vergelijking met zijn heiligheid.

Alhoewel dergelijke boetvaardigheden niet verplicht zijn, zijn ze in vele gevallen nodig om de krachtige verleidingen van de wereld, de duivel, de trots en het vlees, te overwinnen. Jezus, die Goddelijk was, kon niet zondigen en Hij gaf ons een schitterend voorbeeld van een leven van boete. Alvorens zijn openbare leven te beginnen, bracht Hij veertig dagen in de woestijn door met bidden en vasten. De Evangeliën vertellen ons, dat Jezus zich, gedurende zijn openbare leven, regelmatig afzonderde van het volk om zo, in stilte en in het verborgene, te kunnen bidden tot onze Vader. En, alvorens zichzelf over te leveren aan de dood, bracht Hij een lange tijd van gebed door in de Tuin van Gethsemane. En hebben wij, arme en zwakke schepselen, geen nood aan gebed? Uiteraard! Het is in het gebed, dat wij God ontmoeten en het is in deze ontmoeting met God, dat Hij ons de genaden en de kracht verleent, die wij nodig hebben om, wat er ook vereist is van ons, te kunnen ontzeggen: "Ga naar binnen door de nauwe poort. Want de poort en de weg, die naar de ondergang leiden, zijn ruim en breed, en velen gaan die weg. Maar de poort en de weg die naar het leven leiden, zijn nauw en smal, en maar weinigen vinden die weg" (Mat. 7: 13-14). Hier benadrukt Jezus Christus de grote behoefte aan zelfverloochening, omdat we, zonder de geest van verzaking, de Hemel en aldus het eeuwige leven, niet zullen binnentreden. Onze offers en gebeden zijn voortdurend nodig voor de Allerhoogste. Ave Maria!

De Oproepen (2)




De oproep tot aanbidding.



De tweede oproep van de Boodschap: "Ik aanbid."

Hier vestigt de Boodschap onze aandacht op het eerste gebod van Gods Wet: "Ik ben de Heer, uw God (...) Vereer naast Mij geen andere goden. U zult geen beelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde. Buig u niet voor hen neer en bewijs hun geen goddelijke eer, want Ik, de Heer, uw God, Ik ben voor hen, die Mij haten een jaloerse God. (Ex. 20: 2-5) En op een andere plaats lezen wij: "Vereer de Heer, jullie God, dan zal Hij je voedsel en je water zegenen en jullie vrijwaren voor ziekten." (Ex. 23:25) Door deze Wet roept God ons op om alléén Hem te aanbidden, omdat alléén Hij waardig is om door Zijn schepselen te worden aanbeden. Hij verbiedt ons om afgoden te maken van dingen, die door Hem zijn geschapen en die zelfs nog minder kracht bezitten dan wij: zij kunnen niets doen en zijn niets waard en daarom verbiedt Hij ons om aan deze dingen eer te betuigen of deze te aanbidden.

Maar wij moeten een onderscheid maken tussen de afgoden waar God in dit gebod naar verwijst en de beelden van Christus, Onze Lieve Vrouw en de Heiligen. Het is niet onze bedoeling om deze beelden te aanbidden. Wij brengen enkel eer aan Hem omwille van wat zij vertegenwoordigen en brengen hen zo in herinnering, op dezelfde wijze als wij door foto’s onze ouders, broers en zusters en onze vrienden in herinnering brengen door hen een plaats te schenken op de meest eerbare plaatsen van onze huizen, zodat wij hen beter zouden kunnen zien en opdat de mensen, die ons thuis komen opzoeken, ook aan hen worden herinnerd. We vereren de beelden van Jezus Christus, Onze Lieve Vrouw en van de Heiligen, omdat ze ons doen herinneren aan de mensen, die zij waren, aan hun waarden en hun leer, en op de wijze moedigen wij de anderen aan om hetzelfde te doen.

Jezus Christus, die onze voorbeeld is in al deze dingen, weigerde om iemand anders te vereren, buiten God. De Heilige Lucas vertelt ons, dat, nadat Hij gedurende veertig dagen en nachten in de woestijn was geweest, om te bidden en te vasten, Hij verleid werd door de duivel, die tot Hem sprak: "Ik geef u de macht over dat alles en ook de roem, die ermee gepaard gaat, want ik kan daarover beschikken en ik geef het aan wie ik wil en als U in aanbidding voor mij neervalt, zal dat allemaal van u zijn." Maar Jezus antwoordde: "Er staat geschreven: Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen Hem." (Lucas 4: 6-8)

En zo is het vereren van God een plicht en een gebod, door God aan ons opgelegd uit liefde, opdat Hij Zijn genaden over ons zou kunnen uitstorten. Dit wordt duidelijk in het volgende verhaal. Wanneer Mozes de Israëlieten naar het Beloofde Land bracht, hielden ze allen halt aan de berg Sinaï. Hierop zei God tegen Mozes om naar de top van de berg te gaan om zo de tafels met de Tien Geboden uit Gods eigen handen te ontvangen. Terwijl Mozes ginds in aanwezigheid van God was, maakte het volk het gouden kalf en vereerde het. Over deze zonde van het volk was God ten zeerste verbolgen en Hij vertelde aan Mozes, dat Hij dat idolaat volk zou vernietigen: "Onmiddellijk viel Mozes op zijn knieën en boog zich neer. “Als u mij goedgezind bent, Heer,” zei hij, “trekt u dan met ons mee, ook al is dit volk onhandelbaar. Schenk ons vergeving voor onze schuld en zonde en maak ons tot uw eigen bezit.” (Ex. 34: 8-9) Door zichzelf ter aarde te werpen in aanbidding voor God, verzekerde God de vergeving voor het volk en een hernieuwd verbond met God."

Hoe moeten wij God aanbidden, die ons door de Heilige Johannes is beschreven in een gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse. Op een bepaald ogenblik zegt de Samaritaanse: Daarop zei de vrouw: “Nu begrijp ik, Heer, dat u een profeet bent! Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij U zegt men, dat Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden.” “Geloof me,” zei Jezus, “er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden (...) Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, Hem aanbidt in geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen, die Hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie Hem aanbidt, moet dat doen in geest en in waarheid.” (Joh. 4: 19-24)

En zo zien we, dat het van belang is, waar de persoon zich bevindt. Het belangrijkst voor onze geest en intelligentie is om God te herkennen in zijn oneindige grootsheid, en immense macht en Hem Aldus te vereren en te aanbidden.

Aanbidding gaat samen met liefde, erkenning en dankbaarheid, omdat wij aan niemand méér toebehoren dan aan God. Soms drukken de mensen hun grote liefde uit voor een persoon door dingen te zeggen als: "Ik hou van u, hoe aanbid ik hem, enz..." Dit is niet meer dan een uitdrukking van genegenheid, waardering en eerbied voor een persoon als onszelf. En zo moeten we deze aanbidding boven alles bezitten voor God, die het meer verdient dan iemand anders.

Het is juist, dat de Heer in Leviticus zei: "Maak geen afgodsbeelden, zet geen godenbeelden neer, richt geen gewijde stenen op en plaats in jullie land geen stenen met afbeeldingen om je daarvoor neer te buigen, want Ik, de Heer, ben jullie God." (Lev. 26: 1), maar we lezen eveneens dat, toen het volk van Israël werd aangevallen door een plaag van giftige slangen, wiens beet fataal was, God aan Mozes de opdracht gaf om een bronzen slang te laten maken en die te bevestigen op een staak en dat de Heer zei, dat iedereen, die door de slang was gebeten en naar het beeld zou kijken, in leven zou blijven (Numeri 21: 4-9) Duidelijk was echter, dat het niet de bronzen slang was, die het mirakel verrichtte van het redden van het leven van deze mensen, maar hun geloof in de uitwerking van Gods Woord, die het zo had beloofd: het was dus het geloof waarmee ze naar de slang keken, die Jezus Christus vertegenwoordigde op het Hout van het Kruis.

Het is op deze wijze dat we naar de beelden van de Heiligen dienen te zien, om onszelf eraan te herinneren voor wat ze staan, en geloven, liefhebben en eerbiedigen voor wat ze staan. "Als u geloof bezit, kunt u bergen verplaatsen."

In de Openbaringen vertelt de Heilige Johannes ons, dat hij de Engel hoorde, die belast was met het afkondigen van het Goede Nieuws aan de inwoners van de aarde: "Aanbid Hem, die hemel en aarde, zee en waterbronnen geschapen heeft." (Openb. 14: 7) Na te hebben nagedacht over de pracht van de Hemel welke door God is voorbereid voor de uitverkorenen, wou Johannes zich ter aarde werpen om de Engel, die hem deze dingen had getoond en uitgelegd, te aanbidden, maar de Engel zei tot hem: "Doe dat niet! Ik ben een dienaar, zoals jij en je medeprofeten, en zoals degenen, die zich houden aan wat er in dit boek staat. Je moet God aanbidden." (Openb. 22: 9)

Opnieuw is het de Heilige Johannes, die het volgende visioen voor ons beschrijft: "Toen zag ik iets als een zee van glas, vermengd met vuur. Op de glazen zee stonden zij, die het beest, zijn beeld en het getal van zijn naam hadden overwonnen. Ze hadden lieren om daarop te spelen voor God. Ze zongen het lied van Gods dienaar Mozes en het lied van het Lam: Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Heer, onze God, Almachtige, rechtvaardig en betrouwbaar is uw bestuur, vorst van de volken. Wie zou u, Heer, niet vereren, uw Naam niet prijzen? Want U alleen bent heilig. Alle volken zullen komen en zich voor U neerbuigen, want uw rechtvaardige daden zijn geopenbaard." (Openb. 15: 2-4)

Dit is de lofzang van onze aanbidding van God. Wij aanbidden Hem met geloof, omdat wij in Hem geloven. Wij zegenen Hem met hoop, in de overtuiging, dat al de goede uit Hem tot ons zou komen. We bedanken Hem, omdat we weten, dat het uit liefde was, dat Hij ons schiep en dat het omwille van de liefde is, dat hij ons voorbestemde om deel te kunnen uitmaken van Zijn goddelijk leven. Vandaar dient onze verering een lofzang te zijn van een volmaakte eer, want, zelfs voor we geschapen werden, hield God reeds van ons en werd Hij door deze liefde bewogen om ons te scheppen zoals we zijn. Ave Maria!

De oproep tot Hoop

Al onze hoop moet op God zijn gesteld, omdat Hij de enige ware God is die ons heeft geschapen met eeuwige liefde en ons heeft verlost door ons Zijn eigen Zoon, Jezus Christus te zenden, de Ware God en de Ware Mens, die leed en stierf voor onze redding.

Het is dit dat het Evangelie van Johannes ons vertelt door verslag uit te brengen van de volgende woorden van Jezus tot Nikodemus: “Maar hoe kan dat?” vroeg Nikodemus. “Begrijpt u dit niet,” zei Jezus, “terwijl u een leraar van Israël bent? Waarachtig, Ik verzeker u: wij spreken over wat we weten en we getuigen van wat we gezien hebben, maar jullie accepteren onze getuigenis niet. Wanneer jullie Me niet geloven als Ik over aardse dingen spreek, hoe zouden jullie Me dan geloven als Ik over hemelse dingen spreek? Er is nog nooit iemand opgestegen naar de hemel, behalve degene, die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon? De Mensenzoon moet hoog verheven worden, zoals Mozes in de woestijn de slang omhooggeheven heeft, opdat iedereen, die gelooft, in Hem eeuwig leven heeft. Want God had de wereld zo lief, dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen, die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door Hem te redden. Over wie in Hem gelooft, wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in Hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de Naam van Gods enige Zoon. Dit is het oordeel: het licht kwam in de wereld en de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht, want hun daden waren slecht. Wie kwaad doet, haat het licht; hij schuwt het licht, omdat anders zijn daden bekend worden." (Joh. 3: 9-20)

Deze Heilige tekst drukt voor ons de basis van onze hoop uit: “Zo moet de Zoon van de mensen omhooggegeven worden, opdat iedereen, die gelooft, in Hem eeuwig leven heeft.” Als de Israëlieten, die dodelijk waren gewond, genezen werden door naar de slang te kijken die Mozes had laten plaatsen, hoe veel meer kunnen wij dan, als we de kans zien dit te bereiken met geloof en vertrouwen, onze ogen oprichten en kijken naar de Verrezen Christus op het Kruis. Als wij ons dagelijks kruis, ons werk, arbeid, de dingen, die verkeerd gaan, onze pijnen en zorgen, met een diep berouw voor onze zonden en met vastberadenheid hierin niet meer te hervallen, hiermee kunnen verenigen, dan zal ons vertrouwen beloond worden en zullen, zoals Christus heeft beloofd: “Al die in Hem geloven, het eeuwige leven bezitten.”

Om u een voorbeeld te geven van hoe groot ons vertrouwen in Christus moet zijn, wil ik u herinneren aan de tijd, dat de apostelen het meer overstaken na het mirakel van de vermenigvuldiging van de broden. Jezus vertelde aan zijn leerlingen om in de boot het meer over te steken naar Betsaïda, dat gelegen was aan de overkant, terwijl Hij het volk wegstuurde. Nadat Hij van de mensen afscheid had genomen, ging Hij de berg op om er te bidden. Bij het vallen van de avond was de boot midden op het meer, en Hij was alleen aan land. Toen Hij zag dat de leerlingen door de hevige tegenwind maar nauwelijks vooruitkwamen, hoe hard ze ook roeiden, liep Hij tegen het einde van de nacht over het meer naar hen toe, en Hij wilde hen voorbijlopen. Toen ze Hem over het water zagen lopen, dachten ze, dat Hij een geestverschijning was en ze schreeuwden het uit.

Ze hadden Hem allemaal gezien en raakten in paniek. Maar Hij sprak hen meteen aan en zei: “Blijf kalm! Ik ben het, wees niet bang.” Hij stapte bij hen in de boot en de wind ging liggen. Zijn leerlingen waren helemaal van hun stuk gebracht. Ze waren niet tot inzicht gekomen door wat er met de broden was gebeurd, omdat ze hardleers waren. Nadat ze waren overgestoken, kwamen ze bij Gennesareth aan land en daar legden ze aan. Toen ze uit de boot stapten, werd Hij meteen herkend. In het hele gebied ontstond een druk komen en gaan van mensen, die zieken op draagbedden meenamen naar elke plaats waarvan ze hoorden, dat Hij daar was. Overal waar Hij kwam, in dorpen, steden en gehuchten, legden ze de zieken op het plein. Ze smeekten Hem of ze ten minste de zoom van zijn kleed mochten aanraken. En iedereen, die Hem aanraakte, werd genezen. (Marcus 6: 46-56)

Tijdens Jezus’ afscheidswoorden bij het Laatste Avondmaal, noteert de apostel Johannes voor ons een aantal uitwisselingen, die ons aanzetten tot hetzelfde vertrouwen. De Meester was pas klaar met het wassen van de voeten van de apostelen, waarna Hij aan opnieuw aan tafel ging zitten om de betekenis van wat Hij zojuist had verricht, uit te leggen, door hen aan te sporen tot nederigheid en liefdadigheid. Daarop voorspelde Hij het verraad van Judas en toen deze wegging om zijn verraderlijk plan uit te werken, zei Jezus tot zijn apostelen; "Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op Mij. In het huis van mijn Vader zijn veel kamers. Zou Ik anders gezegd hebben, dat Ik een plaats voor jullie gereed zal maken? Wanneer Ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom Ik terug. Dan zal Ik jullie met Me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar Ik ben." (Joh. 14: 1-3)

Daarna ging Hij op een heel vertrouwelijke wijze verder met spreken tot Zijn apostelen over Zijn naderende dood, door hen te zeggen: "Er komt een tijd, en die tijd is er al, dat jullie uiteengedreven worden, dat ieder zijn eigen weg gaat en Mij alleen achterlaat. Maar Ik ben niet alleen, want de Vader is bij Mij. Ik heb dit gezegd, opdat jullie vrede vinden bij Mij. Jullie zullen het zwaar te verduren krijgen in de wereld, maar houd moed: Ik heb de wereld overwonnen." (Joh. 16: 32-33)

Hier verzekert Jezus ons, dat er in de Hemel een plaats voor ons is als wij voor Zijn pad kiezen, het pad, dat Hij door Zijn woorden en Zijn voorbeeld voor ons heeft geplaveid, de Weg die Hijzelf is: "Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij. Als jullie Mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen (...) (Joh. 14: 6-9) Vandaar dat Jezus Christus onze weg is. Hij is onze weg door Zijn woord, Zijn onderricht en Zijn leven. Daarom moeten wij ons vereenzelvigen met Christus om Zijn leven in ons ten uitvoer te brengen en Christus te zien als een Vader, zoals Hij ons heeft verteld: "Ik en de Vader zijn één." (Joh. 10: 30)

Deze vereenzelviging van ons met het leven van Christus, het slachtoffer als vergelding voor onze zonden, voorziet dat in ons de grondslag van ons vertrouwen steeds sterker wordt. Want wij weten, dat het door onze eenheid met Christus is en door Zijn verdiensten, dat wij zullen worden gered en dat de Vader ons ook zal behagen door in ons de gevoelens van Zijn Zoon, Jezus Christus ten uitvoer te brengen, zodat de Vader in ons het aanschijn van Zijn Woord ziet. Dit is de weg, die wij moeten volgen als wij de plaats willen bereiken, die de Vader in de hemel voor ons heeft bereid.

De verkondiging van Jezus, waartoe wij geroepen worden om ze na te volgen, bevat Zijn totale afhankelijkheid van Zijn Vader en zijn uiterste onderwerping aan de wil van Zijn Vader, in die mate, dat Hij ons kan verzekeren, dat Zijn eigen Woord het Woord van de Vader was: "Ik heb niet namens Mijzelf gesproken, maar de Vader, die Mij gezonden heeft, heeft Mij opgedragen wat Ik moest zeggen en hoe Ik moest spreken. Ik weet, dat zijn opdracht eeuwig leven betekent. Alles wat Ik zeg, zeg Ik zoals de Vader het Mij verteld heeft." (Joh. 12: 49-50) Voor eeuwig door de Vader voortgebracht, ontving het Woord alles van Hem. Terecht kunnen deze woorden ons ,verzekeren dat alles wat Hij ons heeft verteld, van Zijn Vader komt.

Alles wat wij hoeven te doen is dit Woord van het Leven met geloof te volgen en met de eenvoudigheid van een kind dat, zich bewust van zijn eigen machteloosheid, zichzelf overlaat in de armen van zijn Vader, waar het veilig rust en slaapt, omdat het weet dat zijn Vader er veilig zorg voor zal dragen, het beschermen en het neerleggen zal om te rusten, en indien het zou gebeuren, dat het zijn Vader beledigt door ongehoorzaam te zijn aan één van Zijn geboden, kent het kind het Hart van de Vader en vertrouwt het op Zijn liefde en zal het naar Hem toegaan om zijn fout op te biechten, vertrouwend op Zijn vergiffenis en met hetzelfde vertrouwen als daarvoor, zal hij het zich opnieuw in Zijn armen leggen. In Gods ogen zijn wij allen kinderen. Hij is de Vader van de grote menselijke familie. Hij wiegt ons allen in de kribbe van Zijn Voorzienigheid en leid ons allen naar de wegen der liefde. Laten wij van deze weg niet afstappen, laten wij ons niet wegdrijven van Zijn Vaderlijke armen! Dan zal onze hoop in God geworteld worden, in Zijn woord, in Zijn Vaderlijke liefde en Zijn reddende Handen. Zoals kinderen in de armen van hun Vader, vertrouwend op zijn onmetelijke genade, zullen wij weten, dat ons vertrouwen er een is, die terecht is.

De oproep tot Liefde




De vierde oproep van de Boodschap: "Ik hou van U."





Kon ik maar uitdrukken wat liefde werkelijk is! "God is liefde." De Heilige Johannes, de apostel, vertelt ons, dat hij met een eeuwige liefde liefheeft, met andere woorden, uit de eeuwige liefde. Wij zien deze eeuwige aanwezigheid van ons bij God en in God, voorspeld in een tekst van de Heilige Schrift, die verwijst naar de Goddelijke Wijsheid, welke er uiteraard reeds was voor de schepping, omdat het verspreid is onder de schepping. De Heilige Kerk vindt het niet moeilijk om het volgende op Onze Lieve Vrouw toe te passen: "De Heer heeft mij geschapen in het begin van Zijn werk, het eerste van Zijn handelingen. Jaren, jaren geleden was dit alles al in elkaar gezet, vóór het begin van de aarde met haar velden, of de eerste van stof in deze wereld. Toen Hij de hemelen instelde, was Ik daar en toen Hij een cirkel trok rond het gelaat van de aarde, toen Hij de hemelen maakte boven, toen Hij het water en de lucht hierboven schiep, toen Hij de grenzen van de zeeën tekende, zodat het water zijn gebod niet zou overtreden, toen Hij de fundamenten der aarde uittekende, was Ik daar, naast Hem."

Er kan geen twijfel bestaan dat, van alle schepselen, Onze Lieve Vrouw de meest geliefde was - en is - van God. Desondanks zijn wij, wat de eeuwigheid betreft, gelijkwaardig aanwezig in Gods Geest, als deel van zijn creatief ontwerp. Bovendien schiep Hij alle andere dingen uit liefde voor ieder van ons, omdat wij altijd aanwezig zijn geweest voor Hem en door Hem zijn liefgehad. Wij hebben een innerlijke schuld te betalen aan God, een schuld, die enkel kan worden terugbetaald, omdat Gods liefde vóór alles was en voortdurend vermeerderd in intensiteit. Vandaar, dat niemand en niemand verdienstelijk kan zijn jegens God, zonder onze liefde als tegenprestatie.

Daarom moeten wij kijken naar de grondregel, die God ons heeft gegeven: "Bemin Hem," en als een nieuw bewijs van zijn liefde, zal het een teken zijn, dat Hij onze liefde aanvaardt, onze dankbaarheid, onze nederige tegenprestatie van liefde voor Liefde. Wij zijn maar heel klein voor de immensiteit van God, maar wij geven Hem wat wij hebben: "Onze liefde!" Het is een beetje zoals wat er gebeurt met kinderen, die gewiegd worden in de armen van de vader, van wie ze alles ontvangen en hem deze liefde terugschenken met een knuffel en een kus, de symbolen van liefde. En de vader lacht gelukkig en is voldaan, omdat het kind hem als tegenprestatie de liefde heeft geschonken.

Wij tonen en bewijzen onze liefde voor God door de liefde, die wij geven aan onze broeders en zusters, omdat, zoals wijzelf, ook zij Gods kinderen zijn, geliefd en verlost door Hem in Jezus Christus. Als wij werkelijk onze liefde willen tonen aan een vader van een familie, is er geen effectievere weg door geschenken te geven aan de kinderen. Het is in deze betekenis, dat Jezus ons in het Evangelie vertelt, dat Hij alles wat wij doen voor onze broeders en zusters beschouwt als iets, dat wij voor Hem doen en dit om de reden, dat onze broeders en zusters, zoals wijzelf zijn, kinderen van één en dezelfde Vader zijn, die zich in de Hemel bevindt, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis en bestemd om het eeuwige leven met God te delen: "God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen." (Gen. 1: 27) Het werk van de schepping is een werk van liefde. God schiep ons uit liefde, zoals een vader.

Hij leidt onze stappen op het pad van het leven. Hij gaf ons Zijn Wetten, Zijn onderricht, die het voorbeeld zijn, dat wij moeten volgen: "Heb daarom de Heer, uw God, lief en houd u aan uw verplichtingen tegenover Hem. Leef zijn wetten, regels en geboden elke dag na. Wees u ervan bewust, dat uw kinderen geen getuige zijn geweest van de opvoeding, die de Heer u gaf, en niet met eigen ogen zijn grootheid hebben gezien, zijn sterke hand en opgeheven arm. Houd mijn woorden dus in gedachten, maak ze u eigen, draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad." (Deut. 11: 1-2 en 18-20)

Alles wat God ons in dit gedeelte zegt is een openbaring van de liefde, die Hij voor ons heeft, op dezelfde wijze zoals een vader gedragsregels oplegt aan zijn kinderen, opdat zij niet zouden afstappen van de weg, die zij moeten volgen.

Op de dagen volgend op zijn triomfantelijke intocht in Jeruzalem, werd Jezus door de Farizeeërs en de Sadduceeërs bestookt met listige vragen en problemen. Een van de schriftgeleerden, die naar hen geluisterd had, terwijl zij discussieerden, en gemerkt had dat Hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: “Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?” Jezus antwoordde: “Het voornaamste is: "Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht." Het op een na belangrijkste is dit: "Heb uw naaste lief als uzelf." Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.” De schriftgeleerde zei tegen hem: “Inderdaad, meester, wat U zegt is waar: Hij alleen is God en er is geen andere god dan Hij, en Hem liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf, betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.” Jezus vond, dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: “U bent niet ver van het Koninkrijk van God.” En niemand durfde hem nog een vraag te stellen. (Marcus 12:18-34) En aldus is het Koninkrijk van God het Koninkrijk der Liefde: om lief te hebben en te dienen uit liefde.

Maar deze liefde moet worden begrepen in de betekenis van de eerbied van de zuiverheid voor de reinheid vereist in iemands levenswijze, voor de trouw aan God en de anderen en voor het houden van enige belofte, een eed en een plechtige gelofte. Het falen in het naleven van één van deze punten is een handeling van ontrouw en aldus een gebrek aan liefde, die wij aan God en ons naaste verplicht zijn.

We willen allemaal worden bemind, gewaardeerd, aanvaard en worden geëerd als een soort wederdienst. Dit is een verlangen, dat God in het menselijk hart heeft gegrift, omdat Hij ons uit liefde schiep om lief te hebben. Liefdadigheid is de waarde, die wacht op de eeuwigheid in de Hemel, waar wij het refrein der Liefde zullen zingen. En het om het mogelijk te maken ons daar te krijgen, heeft God ons Zijn Wet gegeven, met boven alles het gebod Hem lief te hebben, omdat het de liefde is, die er zorg voor moet dragen, dat wij Zijn voorschriften naleven.

Het was de liefde, die God ertoe bewoog om ons te scheppen, en door ons te verlossen door ons Zijn Zoon te zenden, die zichzelf opofferde als slachtoffer tot vergoeding van onze zonden. Indien God ons niet had liefgehad, zouden wij niet eens bestaan en zouden wij voor eeuwig in het niets zijn gebleven. Vandaar dat het onze plicht is, in dankbaarheid en waardering, in gerechtigheid en billijkheid, om God boven alles lief te hebben, om Zijn Liefde met onze liefde terug te betalen, of "betalen voor liefde met liefde," zoals wij, Portugezen, dit zeggen. Bovendien is het een daad van rechtvaardigheid om die Ene lief te hebben, die ons zo heeft liefgehad en van Wie wij al het goede hebben ontvangen. Maar onze liefde moet oprecht, opgewekt en zelfopofferend zijn.

Neem het voorbeeld van een goede zoon, die van zijn vader houdt en alles doet wat in zijn mogelijkheid ligt om hem te behagen. Ook als hij zichzelf dan iets moet ontzeggen, zal hij het met vreugde doen, omdat het hem blij maakt zijn vader gelukkig te zien. Van de andere zijde zal het geluk van zijn vader de zoon ten goede komen, omdat de vader, verheugd door zijn dankbare zoon, hem in zijn armen zal nemen, massa’s goede dingen voor hem zal doen, kortom: alles voor zijn zoon zal doen. Onze liefde voor God moet ook zijn zoals die van tussen man en vrouw. Als hun liefde oprecht is, zal de vrouw zichzelf volledig opofferen om haar man gelukkig te maken en de echtgenoot zal zichzelf opofferen voor zijn vrouw, opdat ook zij gelukkig zou zijn. Dit is de normale wederzijdse liefde, welke opoffering en overgave vereisen. En de vruchten van deze wederzijdse liefde zijn vrede, vreugde en welzijn.

En zo moet ook onze liefde zelfopofferend zijn. Te beginnen met het vermijden van alles wat ons tot ernstige zonde kan aanzetten tegenover God en onze naaste, met andere woorden wij mogen aan Gods Wet niet ongehoorzaam zijn, en zeker niet in ernstige aangelegenheden. Daarna, moeten wij ook afzien van alles wat ons kan aanzetten om God en onze naaste te beledigen in minder ernstige aangelegenheden, met andere woorden door de dagelijkse zonden.

De liefde, die ons hiertoe zal leiden, moet in zichzelf de kracht bevatten om ons toe te laten om onze slechte neigingen te overwinnen, die ons tot het kwade aanzet, die verleidingen van de trots, afgunst, hebzucht, wraak, pronkzucht en sensualiteit, enz. Enkel door middel van een dergelijk gevecht met onszelf zullen wij erin slagen om op het rechte pad van onze liefde voor God en onze naaste te blijven. Dit is een plicht voor ons, zoals Jezus Christus ons zelf heeft verteld in het Evangelie: “Sinds de dagen van Johannes de Doper wordt het koninkrijk van de hemel door geweld bedreigd en proberen sommigen er zelfs met geweld beslag op te leggen.” (Mt. 11, 12) Met andere woorden het Koninkrijk der Hemelen wordt gewonnen door hen, die zichzelf verloochenen, zichzelf geweld aandoen om zichzelf en de kwade neigingen te overwinnen, de verleidingen van de wereld, de duivel en het vlees, om zo nauwgezet van het pad der gerechtigheid, waarheid en liefde niet af te wijken.

Dit is de inspanning, die we onszelf moeten opleggen en het is dit dat waarde geeft aan onze liefde voor God en onze naaste. Allen die liefhebben, zichzelf verloochen voor diegenen van wie zij houden, doen precies wat Jezus Christus voor ons heeft gedaan. Hij offerde zichzelf op en leverde zich over aan de dood om ons het leven te schenken. Is er iets meer dat wij moeten doen voor Zijn Wil, dan onze grillen, onze kwade neigingen, onze overdreven pronkzucht, ons zelfvermaak, onze trots en ambities aan banden te leggen?

Maar wat bedoel ik door te zeggen, dat wij onszelf dienen op te offeren? De waarheid is, dat wij uit deze opoffering eigen voordeel halen, omdat wij er niet enkel de Hemel mee winnen, maar er eveneens onze vreugde en vrede op aarde mee verzekeren. Wij willen allen leven in vrede en geluk, wij willen allen een gelukkig leven leiden, maar wij zijn er ons niet van bewust, dat wij er naar zoeken op plaatsen waar dit niet kan gevonden worden. Onze Heer vertelt ons: "Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten" (Mt 5: 5) en "Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het koninkrijk van de hemel." (Mt. 5: 9-10)

De vredestichters, die deemoedig lijden, zijn zij, die gezegend zijn in dit leven, omdat zij in vrede zijn met hun eigen geweten, omdat zij zichzelf in alles wat nodig was hebben verloochend om God en hun naaste niet te beledigen. Dit is waar de ware liefde wordt gevonden. Het is deze boordevolle liefde voor God, die uit het hart vloeit op onze naaste met zo’n uitbarsting van geloof en vrijgevigheid, dat wij het gelaat van Jezus Christus zien in elk menselijk wezen, of deze nu ons geloof deelt of niet, of hij of zij een goede persoon is of verstrikt in de zonde, en in Christus houden wij van hen als onze broeders en zusters, kinderen van dezelfde God en Vader, die ons allen schiep en ons allen oproept om deel uit te maken van de erfenis van de Hemel. Vandaar dat onze liefde zich moet uitstrekken tot iedereen! Wij worden hiertoe geroepen door de Boodschap die God zendt door middel van zijn Engelen.

Om ons geloof, onze verering, onze hoop en onze liefde echt te maken en God te behagen, moet dit geloof zich uitstrekken tot onze broeders en zusters, door ons gebed, ons goede voorbeeld, onze woorden en onze daden. Wij moeten onszelf inspannen door hen te helpen en naar God te leiden door de juiste wegen: waarheid, rechtvaardigheid, vrede en liefde. Ik zeg rechtvaardigheid, omdat deze waarde niet enkel moet begrepen worden in termen van bestraffingen, want het is evenzeer een waarde om het goede met het goede te belonen en de goddelozen te straffen. En wie tijdens de loop van de cursus elke moeite heeft gedaan om te studeren en goed heeft geantwoord tijdens het examen moet men belonen, zoals men slechte punten moet geven aan hen, die geen enkele inspanning leverden tijdens de leerperiode en die verkeerde antwoorden gaven tijdens de ondervraging, of zich slecht hebben gedragen. Op dezelfde wijze is het gelijkwaardig om hen, die goed werken en anderen dienen te belonen, en de luiaards, die niet willen werken, noch anderen willen dienen, loon af te houden. Dit is zo, omdat de wet van het werk op ons allen van toepassing is. Wij zijn allen verplicht om te werken en om anderen te dienen, elkeen moet zich volgens zijn of haar talenten, positie in het leven, cultuur ten dienste stellen van anderen door de talenten, die ons geschonken zijn door God. De boer, die het land bewerkt, is niet minderwaardig aan de leraar, die de kinderen van de boer onderricht geeft op school, omdat de eerste de laatste ondersteunt door het resultaat van zijn werk en zo dienen zij allen elkaar, iedereen ten gunste van de andere.

"In het zweet van uw aangezicht zult u brood eten." Deze wet verplicht ons allen om te werken om zo onze broeders en zusters te dienen, kinderen van dezelfde Vader, die God is en die ons allen heeft geschapen voor dezelfde bestemming: het Koninkrijk der Hemelen. Jezus Christus vertelde ons de wijze hoe te leven: "Maar ú moet u geen “rabbi” laten noemen, want er is er maar één, die uw leermeester is en u bent allemaal broeders van elkaar. Ook moet u niemand hier op aarde ‘vader’ noemen, want u heeft maar één vader, uw hemelse Vader. En laat u geen ‘leraar’ noemen, want uw enige leraar is de Christus. De belangrijkste onder u moet de anderen dienen. Wie zichzelf verheft, zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert, zal verheven worden. (Mt. 23: 8-12). Deze woorden onthullen hoe wij moeten en functioneren ten dienste van God in de persoon van onze broeders en zusters en kinderen van dezelfde Vader, die ons geeft geschapen voor één zelfde doel: namelijk, het bezit van het eeuwige, bovennatuurlijke leven, wat wij moeten opbouwen voor onszelf in de hoogst mogelijke graad, omdat dit het enige is dat eeuwig zal blijven duren. Het is hiervoor dat we opofferingen doen, dat we bidden en werken: zodat al onze broeders en zusters zich van het slechte pad zouden afwenden en het enige ware pad, dat Christus is, zouden betreden, zoals Hijzelf ons verteld: "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven." (Joh. 14:6)

Op dezelfde weg en nog steeds in verband met de woorden van Christus hierboven, moeten wij in elk vaderschap en menselijke wijsheid, het vaderschap en de wijsheid van God zien, van Wie elk vaderschap en alle wijsheid zijn afgeleid als vanuit een bron. Het is om deze reden, dat wij diegene ‘vader’ noemen, die God voor ons op aarde vertegenwoordigen en van wie God gebruik maakt om ons leven te geven. En zo noemen wij hem, die ons onderricht in de naam van God, ‘meester,’ hij die onderwijst in de naam van God. Op deze manier zien wij God in iedereen en erkennen wij in iedereen het beeld van God, en zijn wij er zeker van, dat wij allen kinderen en dienaren van dezelfde God zijn. Dit is de ware weg, die Jezus ons heeft onderwezen: de weg van de waarheid, de weg van het leven, de hoop en de vrede.

Om dit te kunnen bereiken moeten wij de weg van de leugens, de inbeeldingen en fantasieën, die de wereld tot slaaf maakt, de rug toekeren. Waarom zouden wij willen leven in artificiële wereld? Om misleid te worden door slechte vrienden, valse beloften en ideeën, die de mensen weghouden van het pad en hen leiden tot het kwade en de tegenspoed? Om onszelf toe te laten om te worden misleid door onze eigen fantasieën en kwade neigingen, die ons naar het geluk doen zoeken, waar het niet bestaat? Om in de eerste plaats te worden bedrogen door een verlangen naar eer, rijkdom, zonder erover na te denken, dat dit alles uiteindelijk zal leiden tot de vernedering van het ledige? Op een dag beklaagde Jezus zich over de blindheid van zo velen in de wereld, toen Hij zei: "Alles wat zij doen, doen zij om op te vallen bij de mensen. (...) Zij zijn gesteld op de beste plaatsen aan tafel en de voorste banken in de synagoge. Ze willen graag gegroet worden op het marktplein en met ‘rabbi’ worden aangesproken." (Mt. 23: 5-7). Wanneer dit leven ten einde is, wat zal er dan van overblijven van dit alles?

En wat zal er gebeuren met al die zielen en lichamen op de dag der Verrijzenis? Zij hadden geen geloof, noch hoop en bezaten geen zuivere liefde voor God en voor hun naaste uit liefde tot God. De apostel Paulus spreekt hierover in zeer duidelijke woorden: "Weet u niet, dat zij die onrecht doen, geen deel zullen krijgen aan het Koninkrijk van God? Maak uzelf niets wijs: mensen, die ontucht plegen, afgodendienaars, echtbrekers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldschrapers, drinkers, kwaadsprekers, uitbuiters, zij zullen geen van allen deel krijgen aan het koninkrijk van God. (1 Kor. 6: 9-10) Hier zien we het lot, dat diegenen te wachten staat, die volharden in het volgen van deze slechte wegen, van hen, die weigeren dit de rug toe te keren en hun leven te beteren, van hen die geen berouw hebben over hun zonden en er geen enkele boete voor doen, in plaats van te willen inschepen op de paden het geloof, de hoop, de liefdadigheid, dat de zuivere liefde tot God is en tot onze naaste in Gods liefde."

Dit is de weg, die leidt naar het leven. En op deze wijze van leven, die wij volgen is het licht Christus, zoals Hijzelf ons heeft verteld: "Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht, dat leven geeft." (Joh. 8: 12) Dit licht beschijnt onze stappen, door het Woord, het leven en het voorbeeld van Christus. Al wat wij moeten doen, is Hem volgen. De motivatie om dit te doen is reeds aanwezig, zowel als de uitnodiging aan ons om het te doen, met de woorden: “Laat wie dorst heeft bij Mij komen en drinken! "Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in mij gelooft, zoals de Schrift zegt." En de Evangelist legt verder uit: Hiermee doelde Hij op de Geest, die zij die in Hem geloofden zouden ontvangen." (Joh. 7: 37-39)

Dit water waarop de Heer doelt is een symbool van de Heilige Geest, omdat de Geest het leven is in ons, of eerder, het is door de Geest van God dat het bovennatuurlijke leven is geboren en opwelt in ons. Het was deze zelfde gave van de Geest waarover Jezus dacht toen Hij aan de Samaritaanse vrouw onthulde, dat Hij in het bezit was van water dat beter was dan dat van de bron, waarheen ze kwam: "Iedereen die dit water drinkt, zal weer dorst krijgen, maar wie het water drinkt, dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat Ik geef, zal in hem een bron worden waaruit het water opwelt dat eeuwig leven geeft." (Joh. 4: 13-14) Het is het water van de genade waarin we moeten springen en ook in onszelf ontvangen, opdat het op haar beurt uit ons zou kunnen stromen, om de uitgedroogde zielen van onze broeders en zusters te verfrissen en hen te leiden naar de vruchten van het eeuwige leven.

En dit opdat het geloof in onze zielen niet zou verzwakken, noch het geloof zou wankelen en noch de liefdadigheid zou uitdoven, maar eerder zou groeien en steeds sterker de band van onze vertrouwelijke eenheid met God en met onze naaste door ons wederkerige hulp, vergeving en begrip, zodat de vrede, de vreugde en de liefde zou mogen regeren onder ons, overeenkomstig de woorden van Christus: "Ik heb jullie liefgehad, zoals de Vader mij heeft liefgehad. Blijf in mijn liefde: je blijft in mijn liefde als je je aan mijn geboden houdt, zoals Ik me ook aan de geboden van mijn Vader gehouden heb en in zijn liefde blijf. Dit zeg Ik tegen jullie om je mijn vreugde te geven, dan zal je vreugde volkomen zijn. Mijn gebod is, dat jullie elkaar liefhebben, zoals Ik jullie heb liefgehad." (Joh. 15: 9-12)

De oproep tot Vergeving

De vijfde oproep van de Boodschap: "Ik vraag uw vergiffenis..." Onmiddellijk na de oproep tot liefdadigheid, spreekt de boodschap ons van vergiffenis en verlangt van ons om Gods vergeving te vragen voor onze broeders en zusters en ook voor onszelf, voor hen, die niet geloven, maar ook voor hen, die wel geloven, voor hen, die niet aanbidden en voor hen, die neerbuigen uit eerbied voor God, voor hen, die niet hopen en voor hen, die alle vertrouwen hebben, voor hen, die niet liefhebben en voor hen, die werken van liefdadigheid uitoefenen.

Het is een gegeven, dat wij allen Gods genade moeten verdienen voor ons gebrek aan geloof, dat dikwijls zo breekbaar is, voor onze hoop, die dikwijls zo zwak is, voor onze liefdadigheid, welke dikwijls zo koud en ongevoelig is en voor onze aanbidding, die dikwijls zo loom is. Wij vragen vergeving voor hen, die niet geloven, voor hen, die niet aanbidden, voor hen, die niet hopen en voor hen, die niet liefhebben en heel dikwijls mogen wij ons daaronder rekenen.

Het is om deze reden, dat Jezus Christus ons het "Onze Vader" onderrichtte, om Hem te vragen: "Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren." (Mat. 6: 12) en zo kunnen wij Gods genade niet verdienen, wanneer wij onszelf en onze broeders en zusters niet kunnen vergeven. Daarom mogen wij geen wrok dragen, noch een ziekelijke wil of nog minder een ziekelijk verlangen om wraak te nemen voor enig ongenoegen, noch in grote of kleine dingen, noch tegen onze buren of anderen, die ons iets hebben misdaan. Onze vergiffenis moet mild zijn, volledig en zelfopofferend in de betekenis, dat wij onszelf overwinnen. Het is nodig om in ons de roep tot protest tot stilte te brengen, onze opgewonden zenuwen te kalmeren en een sterke greep te houden op ons humeur en de hitte van onze wonden van eigenliefde bedekt te houden die, goed of slecht, kwetsend zijn en aanzetten tot ergernis.

Het is in dergelijke omstandigheden, dat wij gevraagd worden om onze naaste te vergeven, wanneer hij ons om genade komt vragen: "Als u uw offergave naar het altaar brengt en u herinnert zich daar, dat een ander iets tegen u heeft, laat dan uw offergave voor het altaar staan, ga het eerst met die ander goedmaken en kom dan terug om uw offergave te brengen.

Probeer het tijdig met uw tegenpartij eens te worden, als u nog met hem op weg bent naar de rechter. Anders zou hij u aan de rechter kunnen overdragen, en de rechter aan de cipier, en de cipier zou u gevangenzetten." (Mat. 5: 23-25) Deze woorden van Jezus tonen ons aan, dat God zowel vergiffenis als verzoening wenst, en enkel onze offers, onze gebeden en boete God zullen behagen en door Hem zullen worden aanvaard. Onze vergeving moet mild zijn, oprecht en uit het hart komen en ook duidelijk tot uiting komen, zodat God ons op dezelfde wijze kan vergeven. Dit is wat onze Goddelijke Meester ons onderwijst: "Want als u anderen hun fouten vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar vergeeft u anderen niet, dan zal uw Vader uw fouten ook niet vergeven." Met het oog op deze woorden van Jezus, is onze vergiffenis tot onze naaste onontbeerlijk als wijzelf vergiffenis wensen te bekomen van God. Vandaar dat de Boodschap ons opdraagt om Gods vergeving te vragen voor onze broeders en zusters en voor onszelf.

God is genadig en steeds bereid om ons te vergeven, zodra Hij maar ons eigen berouw en verlangen tot rechtzetting waarneemt, dit is, wanneer Hij ziet dat wij spijt hebben, omdat wij onze levenswijze hebben veranderd en het pad van de zonde de rug hebben toegekeerd om in te schepen op het pad van de genade. De Heer zei tot Maria Magdalena: "Uw zonden zijn u vergeven (…) uw geloof heeft u gered. Ga in vrede heen." (Lucas 7:47). Hierop richtte Hij zich tot de Farizeeërs, die sterke verdachtmakingen hadden over haar soort zonden, en hun bedenkingen hadden over de vriendelijkheid en het begrip, waarmee Jezus haar had verwelkomd met de woorden: "Jaar vele zonden zijn vergeven, want zij heeft veel liefgehad. Maar hij, aan wie weinig wordt vergeven, geeft weinig liefde." (Lucas 7: 47) De Heer zag in de ogen van Maria Magdalena de tranen, die van haar wangen liepen. Hij zag in haar hart de zalf waarmee zij Hem zalfde, haar minachting voor de pronkzucht van deze wereld en haar vastbeslotenheid om haar levenswijze te veranderen. Hij zag in haar hart de pijn en het verdriet waarmee ze haar leven wilde beteren: "Vrouw, uw zonden zijn u vergeven."

Toen zij Jezus zag, geloofde Magdalena in Hem en had zij Hem lief. Het was dit geloof en deze liefde, die aan de basis lagen van haar haat voor de zonde, om te treuren over en de ijdelheden der wereld te minachten, aan haar levenswandel te veranderen. En de Heer was verheugd met dit alles met de woorden: "Vele zonden zijn haar vergeven omwille van haar liefde. Uw geloof heeft u gered. Ga in vrede." Het is het geloof en de liefde, die ook bij ons de haat voor onze zonden kan doen opwellen, er spijt over hebben en onze levenswijze doen veranderen, zodat God tegen ons kan zeggen, zoals Hij tot Maria Magdalena zei: "Uw zonden zijn u vergeven."

Tot de overspelige vrouw zei Hij: "Heeft iemand u veroordeeld?" Zij zei: "Niemand, Heer." (Joh. 8:10-11) De Heer zag het verdriet in het hart van de vrouw en haar verlangen om haar levenswandel te veranderen, vandaar dat Hij haar beloofde om haar niet te veroordelen en haar vergiffenis te schenken, op voorwaarde echter, dat zij niet meer zou zondigen: "Ga naar huis en zondig niet meer."

Op dezelfde wijze richtte Jezus zich met zijn boodschappen tot hen, die ervan uitgingen, dat ze enkel goed moesten lijken in de ogen van de anderen, zonder zich iets van Gods ogen aan te trekken. Voortdurend riep Hij hen op tot berouw over hun levenswijze en om boete te doen: "Ik verzeker u: de tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het Koninkrijk van God." (Mat. 21: 31)

Het is juist, dat de Joden de gewoonte hadden aangenomen om andere offergaven te schenken aan God voor hun zonden, waarbij zij dieren kozen als slachtoffers, maar zij begrepen de regel van de liefdadigheid niet, vooral met betrekking tot de armen en de verstotenen, de wezen en de weduwen, die zij dikwijls zonder gerechtigheid en zonder hulp achterlieten. Gods antwoord hierop was echter als volgt: "Jullie liefde is als een ochtendnevel, als dauw, die ‘s morgens vroeg verdwijnt. Want liefde wil Ik, geen offers. Met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer. (Hos 6: 4-6). Inderdaad, hoe kan een uiterlijk offer God behagen, tenzij wij Hem het innerlijke offer aanbieden van de vergiffenis, die we aan anderen schenken? Dat komt, omdat de waarde van deze daad, die Jezus ons vertelt in het Evangelie, zo weinig begrepen wordt: "Barmhartigheid wil Ik, geen offers." (Mat. 9: 13). Wij moeten werkelijk aanleren om volledig te begrijpen, dat het de genade en de vergiffenis tegenover de anderen zijn, die moeten opwellen in onze harten en dit uit liefde voor God, zoals de liefde uit het Gods Hart opwelt voor ons. Op een dag vroeg Petrus aan Jezus: "Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?" Hierop antwoordde Jezus: "Niet tot zevenmaal toe, zeg Ik je, maar tot zeventig maal zeven." (Mat. 18: 21-22) Of met andere woorden: Wij moeten altijd vergeven. Ave Maria!!

De bron: Chris De Bodt