De oproep tot aanbidding.
De tweede oproep van de Boodschap: "Ik aanbid."
Hier vestigt de Boodschap onze aandacht op het eerste gebod van Gods Wet: "Ik ben de Heer, uw God (...) Vereer naast Mij geen andere goden. U zult geen beelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde. Buig u niet voor hen neer en bewijs hun geen goddelijke eer, want Ik, de Heer, uw God, Ik ben voor hen, die Mij haten een jaloerse God. (Ex. 20: 2-5) En op een andere plaats lezen wij: "Vereer de Heer, jullie God, dan zal Hij je voedsel en je water zegenen en jullie vrijwaren voor ziekten." (Ex. 23:25) Door deze Wet roept God ons op om alléén Hem te aanbidden, omdat alléén Hij waardig is om door Zijn schepselen te worden aanbeden. Hij verbiedt ons om afgoden te maken van dingen, die door Hem zijn geschapen en die zelfs nog minder kracht bezitten dan wij: zij kunnen niets doen en zijn niets waard en daarom verbiedt Hij ons om aan deze dingen eer te betuigen of deze te aanbidden.
Maar wij moeten een onderscheid maken tussen de afgoden waar God in dit gebod naar verwijst en de beelden van Christus, Onze Lieve Vrouw en de Heiligen. Het is niet onze bedoeling om deze beelden te aanbidden. Wij brengen enkel eer aan Hem omwille van wat zij vertegenwoordigen en brengen hen zo in herinnering, op dezelfde wijze als wij door foto’s onze ouders, broers en zusters en onze vrienden in herinnering brengen door hen een plaats te schenken op de meest eerbare plaatsen van onze huizen, zodat wij hen beter zouden kunnen zien en opdat de mensen, die ons thuis komen opzoeken, ook aan hen worden herinnerd. We vereren de beelden van Jezus Christus, Onze Lieve Vrouw en van de Heiligen, omdat ze ons doen herinneren aan de mensen, die zij waren, aan hun waarden en hun leer, en op de wijze moedigen wij de anderen aan om hetzelfde te doen.
Jezus Christus, die onze voorbeeld is in al deze dingen, weigerde om iemand anders te vereren, buiten God. De Heilige Lucas vertelt ons, dat, nadat Hij gedurende veertig dagen en nachten in de woestijn was geweest, om te bidden en te vasten, Hij verleid werd door de duivel, die tot Hem sprak: "Ik geef u de macht over dat alles en ook de roem, die ermee gepaard gaat, want ik kan daarover beschikken en ik geef het aan wie ik wil en als U in aanbidding voor mij neervalt, zal dat allemaal van u zijn." Maar Jezus antwoordde: "Er staat geschreven: Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen Hem." (Lucas 4: 6-8)
En zo is het vereren van God een plicht en een gebod, door God aan ons opgelegd uit liefde, opdat Hij Zijn genaden over ons zou kunnen uitstorten. Dit wordt duidelijk in het volgende verhaal. Wanneer Mozes de Israëlieten naar het Beloofde Land bracht, hielden ze allen halt aan de berg Sinaï. Hierop zei God tegen Mozes om naar de top van de berg te gaan om zo de tafels met de Tien Geboden uit Gods eigen handen te ontvangen. Terwijl Mozes ginds in aanwezigheid van God was, maakte het volk het gouden kalf en vereerde het. Over deze zonde van het volk was God ten zeerste verbolgen en Hij vertelde aan Mozes, dat Hij dat idolaat volk zou vernietigen: "Onmiddellijk viel Mozes op zijn knieën en boog zich neer. “Als u mij goedgezind bent, Heer,” zei hij, “trekt u dan met ons mee, ook al is dit volk onhandelbaar. Schenk ons vergeving voor onze schuld en zonde en maak ons tot uw eigen bezit.” (Ex. 34: 8-9) Door zichzelf ter aarde te werpen in aanbidding voor God, verzekerde God de vergeving voor het volk en een hernieuwd verbond met God."
Hoe moeten wij God aanbidden, die ons door de Heilige Johannes is beschreven in een gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse. Op een bepaald ogenblik zegt de Samaritaanse: Daarop zei de vrouw: “Nu begrijp ik, Heer, dat u een profeet bent! Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij U zegt men, dat Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden.” “Geloof me,” zei Jezus, “er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden (...) Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, Hem aanbidt in geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen, die Hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie Hem aanbidt, moet dat doen in geest en in waarheid.” (Joh. 4: 19-24)
En zo zien we, dat het van belang is, waar de persoon zich bevindt. Het belangrijkst voor onze geest en intelligentie is om God te herkennen in zijn oneindige grootsheid, en immense macht en Hem Aldus te vereren en te aanbidden.
Aanbidding gaat samen met liefde, erkenning en dankbaarheid, omdat wij aan niemand méér toebehoren dan aan God. Soms drukken de mensen hun grote liefde uit voor een persoon door dingen te zeggen als: "Ik hou van u, hoe aanbid ik hem, enz..." Dit is niet meer dan een uitdrukking van genegenheid, waardering en eerbied voor een persoon als onszelf. En zo moeten we deze aanbidding boven alles bezitten voor God, die het meer verdient dan iemand anders.
Het is juist, dat de Heer in Leviticus zei: "Maak geen afgodsbeelden, zet geen godenbeelden neer, richt geen gewijde stenen op en plaats in jullie land geen stenen met afbeeldingen om je daarvoor neer te buigen, want Ik, de Heer, ben jullie God." (Lev. 26: 1), maar we lezen eveneens dat, toen het volk van Israël werd aangevallen door een plaag van giftige slangen, wiens beet fataal was, God aan Mozes de opdracht gaf om een bronzen slang te laten maken en die te bevestigen op een staak en dat de Heer zei, dat iedereen, die door de slang was gebeten en naar het beeld zou kijken, in leven zou blijven (Numeri 21: 4-9) Duidelijk was echter, dat het niet de bronzen slang was, die het mirakel verrichtte van het redden van het leven van deze mensen, maar hun geloof in de uitwerking van Gods Woord, die het zo had beloofd: het was dus het geloof waarmee ze naar de slang keken, die Jezus Christus vertegenwoordigde op het Hout van het Kruis.
Het is op deze wijze dat we naar de beelden van de Heiligen dienen te zien, om onszelf eraan te herinneren voor wat ze staan, en geloven, liefhebben en eerbiedigen voor wat ze staan. "Als u geloof bezit, kunt u bergen verplaatsen."
In de Openbaringen vertelt de Heilige Johannes ons, dat hij de Engel hoorde, die belast was met het afkondigen van het Goede Nieuws aan de inwoners van de aarde: "Aanbid Hem, die hemel en aarde, zee en waterbronnen geschapen heeft." (Openb. 14: 7) Na te hebben nagedacht over de pracht van de Hemel welke door God is voorbereid voor de uitverkorenen, wou Johannes zich ter aarde werpen om de Engel, die hem deze dingen had getoond en uitgelegd, te aanbidden, maar de Engel zei tot hem: "Doe dat niet! Ik ben een dienaar, zoals jij en je medeprofeten, en zoals degenen, die zich houden aan wat er in dit boek staat. Je moet God aanbidden." (Openb. 22: 9)
Opnieuw is het de Heilige Johannes, die het volgende visioen voor ons beschrijft: "Toen zag ik iets als een zee van glas, vermengd met vuur. Op de glazen zee stonden zij, die het beest, zijn beeld en het getal van zijn naam hadden overwonnen. Ze hadden lieren om daarop te spelen voor God. Ze zongen het lied van Gods dienaar Mozes en het lied van het Lam: Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Heer, onze God, Almachtige, rechtvaardig en betrouwbaar is uw bestuur, vorst van de volken. Wie zou u, Heer, niet vereren, uw Naam niet prijzen? Want U alleen bent heilig. Alle volken zullen komen en zich voor U neerbuigen, want uw rechtvaardige daden zijn geopenbaard." (Openb. 15: 2-4)
Dit is de lofzang van onze aanbidding van God. Wij aanbidden Hem met geloof, omdat wij in Hem geloven. Wij zegenen Hem met hoop, in de overtuiging, dat al de goede uit Hem tot ons zou komen. We bedanken Hem, omdat we weten, dat het uit liefde was, dat Hij ons schiep en dat het omwille van de liefde is, dat hij ons voorbestemde om deel te kunnen uitmaken van Zijn goddelijk leven. Vandaar dient onze verering een lofzang te zijn van een volmaakte eer, want, zelfs voor we geschapen werden, hield God reeds van ons en werd Hij door deze liefde bewogen om ons te scheppen zoals we zijn. Ave Maria!
De oproep tot Hoop
Al onze hoop moet op God zijn gesteld, omdat Hij de enige ware God is die ons heeft geschapen met eeuwige liefde en ons heeft verlost door ons Zijn eigen Zoon, Jezus Christus te zenden, de Ware God en de Ware Mens, die leed en stierf voor onze redding.
Het is dit dat het Evangelie van Johannes ons vertelt door verslag uit te brengen van de volgende woorden van Jezus tot Nikodemus: “Maar hoe kan dat?” vroeg Nikodemus. “Begrijpt u dit niet,” zei Jezus, “terwijl u een leraar van Israël bent? Waarachtig, Ik verzeker u: wij spreken over wat we weten en we getuigen van wat we gezien hebben, maar jullie accepteren onze getuigenis niet. Wanneer jullie Me niet geloven als Ik over aardse dingen spreek, hoe zouden jullie Me dan geloven als Ik over hemelse dingen spreek? Er is nog nooit iemand opgestegen naar de hemel, behalve degene, die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon? De Mensenzoon moet hoog verheven worden, zoals Mozes in de woestijn de slang omhooggeheven heeft, opdat iedereen, die gelooft, in Hem eeuwig leven heeft. Want God had de wereld zo lief, dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen, die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door Hem te redden. Over wie in Hem gelooft, wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in Hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de Naam van Gods enige Zoon. Dit is het oordeel: het licht kwam in de wereld en de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht, want hun daden waren slecht. Wie kwaad doet, haat het licht; hij schuwt het licht, omdat anders zijn daden bekend worden." (Joh. 3: 9-20)
Deze Heilige tekst drukt voor ons de basis van onze hoop uit: “Zo moet de Zoon van de mensen omhooggegeven worden, opdat iedereen, die gelooft, in Hem eeuwig leven heeft.” Als de Israëlieten, die dodelijk waren gewond, genezen werden door naar de slang te kijken die Mozes had laten plaatsen, hoe veel meer kunnen wij dan, als we de kans zien dit te bereiken met geloof en vertrouwen, onze ogen oprichten en kijken naar de Verrezen Christus op het Kruis. Als wij ons dagelijks kruis, ons werk, arbeid, de dingen, die verkeerd gaan, onze pijnen en zorgen, met een diep berouw voor onze zonden en met vastberadenheid hierin niet meer te hervallen, hiermee kunnen verenigen, dan zal ons vertrouwen beloond worden en zullen, zoals Christus heeft beloofd: “Al die in Hem geloven, het eeuwige leven bezitten.”
Om u een voorbeeld te geven van hoe groot ons vertrouwen in Christus moet zijn, wil ik u herinneren aan de tijd, dat de apostelen het meer overstaken na het mirakel van de vermenigvuldiging van de broden. Jezus vertelde aan zijn leerlingen om in de boot het meer over te steken naar Betsaïda, dat gelegen was aan de overkant, terwijl Hij het volk wegstuurde. Nadat Hij van de mensen afscheid had genomen, ging Hij de berg op om er te bidden. Bij het vallen van de avond was de boot midden op het meer, en Hij was alleen aan land. Toen Hij zag dat de leerlingen door de hevige tegenwind maar nauwelijks vooruitkwamen, hoe hard ze ook roeiden, liep Hij tegen het einde van de nacht over het meer naar hen toe, en Hij wilde hen voorbijlopen. Toen ze Hem over het water zagen lopen, dachten ze, dat Hij een geestverschijning was en ze schreeuwden het uit.
Ze hadden Hem allemaal gezien en raakten in paniek. Maar Hij sprak hen meteen aan en zei: “Blijf kalm! Ik ben het, wees niet bang.” Hij stapte bij hen in de boot en de wind ging liggen. Zijn leerlingen waren helemaal van hun stuk gebracht. Ze waren niet tot inzicht gekomen door wat er met de broden was gebeurd, omdat ze hardleers waren. Nadat ze waren overgestoken, kwamen ze bij Gennesareth aan land en daar legden ze aan. Toen ze uit de boot stapten, werd Hij meteen herkend. In het hele gebied ontstond een druk komen en gaan van mensen, die zieken op draagbedden meenamen naar elke plaats waarvan ze hoorden, dat Hij daar was. Overal waar Hij kwam, in dorpen, steden en gehuchten, legden ze de zieken op het plein. Ze smeekten Hem of ze ten minste de zoom van zijn kleed mochten aanraken. En iedereen, die Hem aanraakte, werd genezen. (Marcus 6: 46-56)
Tijdens Jezus’ afscheidswoorden bij het Laatste Avondmaal, noteert de apostel Johannes voor ons een aantal uitwisselingen, die ons aanzetten tot hetzelfde vertrouwen. De Meester was pas klaar met het wassen van de voeten van de apostelen, waarna Hij aan opnieuw aan tafel ging zitten om de betekenis van wat Hij zojuist had verricht, uit te leggen, door hen aan te sporen tot nederigheid en liefdadigheid. Daarop voorspelde Hij het verraad van Judas en toen deze wegging om zijn verraderlijk plan uit te werken, zei Jezus tot zijn apostelen; "Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op Mij. In het huis van mijn Vader zijn veel kamers. Zou Ik anders gezegd hebben, dat Ik een plaats voor jullie gereed zal maken? Wanneer Ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom Ik terug. Dan zal Ik jullie met Me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar Ik ben." (Joh. 14: 1-3)
Daarna ging Hij op een heel vertrouwelijke wijze verder met spreken tot Zijn apostelen over Zijn naderende dood, door hen te zeggen: "Er komt een tijd, en die tijd is er al, dat jullie uiteengedreven worden, dat ieder zijn eigen weg gaat en Mij alleen achterlaat. Maar Ik ben niet alleen, want de Vader is bij Mij. Ik heb dit gezegd, opdat jullie vrede vinden bij Mij. Jullie zullen het zwaar te verduren krijgen in de wereld, maar houd moed: Ik heb de wereld overwonnen." (Joh. 16: 32-33)
Hier verzekert Jezus ons, dat er in de Hemel een plaats voor ons is als wij voor Zijn pad kiezen, het pad, dat Hij door Zijn woorden en Zijn voorbeeld voor ons heeft geplaveid, de Weg die Hijzelf is: "Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij. Als jullie Mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen (...) (Joh. 14: 6-9) Vandaar dat Jezus Christus onze weg is. Hij is onze weg door Zijn woord, Zijn onderricht en Zijn leven. Daarom moeten wij ons vereenzelvigen met Christus om Zijn leven in ons ten uitvoer te brengen en Christus te zien als een Vader, zoals Hij ons heeft verteld: "Ik en de Vader zijn één." (Joh. 10: 30)
Deze vereenzelviging van ons met het leven van Christus, het slachtoffer als vergelding voor onze zonden, voorziet dat in ons de grondslag van ons vertrouwen steeds sterker wordt. Want wij weten, dat het door onze eenheid met Christus is en door Zijn verdiensten, dat wij zullen worden gered en dat de Vader ons ook zal behagen door in ons de gevoelens van Zijn Zoon, Jezus Christus ten uitvoer te brengen, zodat de Vader in ons het aanschijn van Zijn Woord ziet. Dit is de weg, die wij moeten volgen als wij de plaats willen bereiken, die de Vader in de hemel voor ons heeft bereid.
De verkondiging van Jezus, waartoe wij geroepen worden om ze na te volgen, bevat Zijn totale afhankelijkheid van Zijn Vader en zijn uiterste onderwerping aan de wil van Zijn Vader, in die mate, dat Hij ons kan verzekeren, dat Zijn eigen Woord het Woord van de Vader was: "Ik heb niet namens Mijzelf gesproken, maar de Vader, die Mij gezonden heeft, heeft Mij opgedragen wat Ik moest zeggen en hoe Ik moest spreken. Ik weet, dat zijn opdracht eeuwig leven betekent. Alles wat Ik zeg, zeg Ik zoals de Vader het Mij verteld heeft." (Joh. 12: 49-50) Voor eeuwig door de Vader voortgebracht, ontving het Woord alles van Hem. Terecht kunnen deze woorden ons ,verzekeren dat alles wat Hij ons heeft verteld, van Zijn Vader komt.
Alles wat wij hoeven te doen is dit Woord van het Leven met geloof te volgen en met de eenvoudigheid van een kind dat, zich bewust van zijn eigen machteloosheid, zichzelf overlaat in de armen van zijn Vader, waar het veilig rust en slaapt, omdat het weet dat zijn Vader er veilig zorg voor zal dragen, het beschermen en het neerleggen zal om te rusten, en indien het zou gebeuren, dat het zijn Vader beledigt door ongehoorzaam te zijn aan één van Zijn geboden, kent het kind het Hart van de Vader en vertrouwt het op Zijn liefde en zal het naar Hem toegaan om zijn fout op te biechten, vertrouwend op Zijn vergiffenis en met hetzelfde vertrouwen als daarvoor, zal hij het zich opnieuw in Zijn armen leggen. In Gods ogen zijn wij allen kinderen. Hij is de Vader van de grote menselijke familie. Hij wiegt ons allen in de kribbe van Zijn Voorzienigheid en leid ons allen naar de wegen der liefde. Laten wij van deze weg niet afstappen, laten wij ons niet wegdrijven van Zijn Vaderlijke armen! Dan zal onze hoop in God geworteld worden, in Zijn woord, in Zijn Vaderlijke liefde en Zijn reddende Handen. Zoals kinderen in de armen van hun Vader, vertrouwend op zijn onmetelijke genade, zullen wij weten, dat ons vertrouwen er een is, die terecht is.
De oproep tot Liefde
Kon ik maar uitdrukken wat liefde werkelijk is! "God is liefde." De Heilige Johannes, de apostel, vertelt ons, dat hij met een eeuwige liefde liefheeft, met andere woorden, uit de eeuwige liefde. Wij zien deze eeuwige aanwezigheid van ons bij God en in God, voorspeld in een tekst van de Heilige Schrift, die verwijst naar de Goddelijke Wijsheid, welke er uiteraard reeds was voor de schepping, omdat het verspreid is onder de schepping. De Heilige Kerk vindt het niet moeilijk om het volgende op Onze Lieve Vrouw toe te passen: "De Heer heeft mij geschapen in het begin van Zijn werk, het eerste van Zijn handelingen. Jaren, jaren geleden was dit alles al in elkaar gezet, vóór het begin van de aarde met haar velden, of de eerste van stof in deze wereld. Toen Hij de hemelen instelde, was Ik daar en toen Hij een cirkel trok rond het gelaat van de aarde, toen Hij de hemelen maakte boven, toen Hij het water en de lucht hierboven schiep, toen Hij de grenzen van de zeeën tekende, zodat het water zijn gebod niet zou overtreden, toen Hij de fundamenten der aarde uittekende, was Ik daar, naast Hem."
Er kan geen twijfel bestaan dat, van alle schepselen, Onze Lieve Vrouw de meest geliefde was - en is - van God. Desondanks zijn wij, wat de eeuwigheid betreft, gelijkwaardig aanwezig in Gods Geest, als deel van zijn creatief ontwerp. Bovendien schiep Hij alle andere dingen uit liefde voor ieder van ons, omdat wij altijd aanwezig zijn geweest voor Hem en door Hem zijn liefgehad. Wij hebben een innerlijke schuld te betalen aan God, een schuld, die enkel kan worden terugbetaald, omdat Gods liefde vóór alles was en voortdurend vermeerderd in intensiteit. Vandaar, dat niemand en niemand verdienstelijk kan zijn jegens God, zonder onze liefde als tegenprestatie.
Daarom moeten wij kijken naar de grondregel, die God ons heeft gegeven: "Bemin Hem," en als een nieuw bewijs van zijn liefde, zal het een teken zijn, dat Hij onze liefde aanvaardt, onze dankbaarheid, onze nederige tegenprestatie van liefde voor Liefde. Wij zijn maar heel klein voor de immensiteit van God, maar wij geven Hem wat wij hebben: "Onze liefde!" Het is een beetje zoals wat er gebeurt met kinderen, die gewiegd worden in de armen van de vader, van wie ze alles ontvangen en hem deze liefde terugschenken met een knuffel en een kus, de symbolen van liefde. En de vader lacht gelukkig en is voldaan, omdat het kind hem als tegenprestatie de liefde heeft geschonken.
Wij tonen en bewijzen onze liefde voor God door de liefde, die wij geven aan onze broeders en zusters, omdat, zoals wijzelf, ook zij Gods kinderen zijn, geliefd en verlost door Hem in Jezus Christus. Als wij werkelijk onze liefde willen tonen aan een vader van een familie, is er geen effectievere weg door geschenken te geven aan de kinderen. Het is in deze betekenis, dat Jezus ons in het Evangelie vertelt, dat Hij alles wat wij doen voor onze broeders en zusters beschouwt als iets, dat wij voor Hem doen en dit om de reden, dat onze broeders en zusters, zoals wijzelf zijn, kinderen van één en dezelfde Vader zijn, die zich in de Hemel bevindt, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis en bestemd om het eeuwige leven met God te delen: "God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen." (Gen. 1: 27) Het werk van de schepping is een werk van liefde. God schiep ons uit liefde, zoals een vader.
Hij leidt onze stappen op het pad van het leven. Hij gaf ons Zijn Wetten, Zijn onderricht, die het voorbeeld zijn, dat wij moeten volgen: "Heb daarom de Heer, uw God, lief en houd u aan uw verplichtingen tegenover Hem. Leef zijn wetten, regels en geboden elke dag na. Wees u ervan bewust, dat uw kinderen geen getuige zijn geweest van de opvoeding, die de Heer u gaf, en niet met eigen ogen zijn grootheid hebben gezien, zijn sterke hand en opgeheven arm. Houd mijn woorden dus in gedachten, maak ze u eigen, draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad." (Deut. 11: 1-2 en 18-20)
Alles wat God ons in dit gedeelte zegt is een openbaring van de liefde, die Hij voor ons heeft, op dezelfde wijze zoals een vader gedragsregels oplegt aan zijn kinderen, opdat zij niet zouden afstappen van de weg, die zij moeten volgen.
Op de dagen volgend op zijn triomfantelijke intocht in Jeruzalem, werd Jezus door de Farizeeërs en de Sadduceeërs bestookt met listige vragen en problemen. Een van de schriftgeleerden, die naar hen geluisterd had, terwijl zij discussieerden, en gemerkt had dat Hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: “Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?” Jezus antwoordde: “Het voornaamste is: "Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht." Het op een na belangrijkste is dit: "Heb uw naaste lief als uzelf." Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.” De schriftgeleerde zei tegen hem: “Inderdaad, meester, wat U zegt is waar: Hij alleen is God en er is geen andere god dan Hij, en Hem liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf, betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.” Jezus vond, dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: “U bent niet ver van het Koninkrijk van God.” En niemand durfde hem nog een vraag te stellen. (Marcus 12:18-34) En aldus is het Koninkrijk van God het Koninkrijk der Liefde: om lief te hebben en te dienen uit liefde.
Maar deze liefde moet worden begrepen in de betekenis van de eerbied van de zuiverheid voor de reinheid vereist in iemands levenswijze, voor de trouw aan God en de anderen en voor het houden van enige belofte, een eed en een plechtige gelofte. Het falen in het naleven van één van deze punten is een handeling van ontrouw en aldus een gebrek aan liefde, die wij aan God en ons naaste verplicht zijn.
We willen allemaal worden bemind, gewaardeerd, aanvaard en worden geëerd als een soort wederdienst. Dit is een verlangen, dat God in het menselijk hart heeft gegrift, omdat Hij ons uit liefde schiep om lief te hebben. Liefdadigheid is de waarde, die wacht op de eeuwigheid in de Hemel, waar wij het refrein der Liefde zullen zingen. En het om het mogelijk te maken ons daar te krijgen, heeft God ons Zijn Wet gegeven, met boven alles het gebod Hem lief te hebben, omdat het de liefde is, die er zorg voor moet dragen, dat wij Zijn voorschriften naleven.
Het was de liefde, die God ertoe bewoog om ons te scheppen, en door ons te verlossen door ons Zijn Zoon te zenden, die zichzelf opofferde als slachtoffer tot vergoeding van onze zonden. Indien God ons niet had liefgehad, zouden wij niet eens bestaan en zouden wij voor eeuwig in het niets zijn gebleven. Vandaar dat het onze plicht is, in dankbaarheid en waardering, in gerechtigheid en billijkheid, om God boven alles lief te hebben, om Zijn Liefde met onze liefde terug te betalen, of "betalen voor liefde met liefde," zoals wij, Portugezen, dit zeggen. Bovendien is het een daad van rechtvaardigheid om die Ene lief te hebben, die ons zo heeft liefgehad en van Wie wij al het goede hebben ontvangen. Maar onze liefde moet oprecht, opgewekt en zelfopofferend zijn.
Neem het voorbeeld van een goede zoon, die van zijn vader houdt en alles doet wat in zijn mogelijkheid ligt om hem te behagen. Ook als hij zichzelf dan iets moet ontzeggen, zal hij het met vreugde doen, omdat het hem blij maakt zijn vader gelukkig te zien. Van de andere zijde zal het geluk van zijn vader de zoon ten goede komen, omdat de vader, verheugd door zijn dankbare zoon, hem in zijn armen zal nemen, massa’s goede dingen voor hem zal doen, kortom: alles voor zijn zoon zal doen. Onze liefde voor God moet ook zijn zoals die van tussen man en vrouw. Als hun liefde oprecht is, zal de vrouw zichzelf volledig opofferen om haar man gelukkig te maken en de echtgenoot zal zichzelf opofferen voor zijn vrouw, opdat ook zij gelukkig zou zijn. Dit is de normale wederzijdse liefde, welke opoffering en overgave vereisen. En de vruchten van deze wederzijdse liefde zijn vrede, vreugde en welzijn.
En zo moet ook onze liefde zelfopofferend zijn. Te beginnen met het vermijden van alles wat ons tot ernstige zonde kan aanzetten tegenover God en onze naaste, met andere woorden wij mogen aan Gods Wet niet ongehoorzaam zijn, en zeker niet in ernstige aangelegenheden. Daarna, moeten wij ook afzien van alles wat ons kan aanzetten om God en onze naaste te beledigen in minder ernstige aangelegenheden, met andere woorden door de dagelijkse zonden.
De liefde, die ons hiertoe zal leiden, moet in zichzelf de kracht bevatten om ons toe te laten om onze slechte neigingen te overwinnen, die ons tot het kwade aanzet, die verleidingen van de trots, afgunst, hebzucht, wraak, pronkzucht en sensualiteit, enz. Enkel door middel van een dergelijk gevecht met onszelf zullen wij erin slagen om op het rechte pad van onze liefde voor God en onze naaste te blijven. Dit is een plicht voor ons, zoals Jezus Christus ons zelf heeft verteld in het Evangelie: “Sinds de dagen van Johannes de Doper wordt het koninkrijk van de hemel door geweld bedreigd en proberen sommigen er zelfs met geweld beslag op te leggen.” (Mt. 11, 12) Met andere woorden het Koninkrijk der Hemelen wordt gewonnen door hen, die zichzelf verloochenen, zichzelf geweld aandoen om zichzelf en de kwade neigingen te overwinnen, de verleidingen van de wereld, de duivel en het vlees, om zo nauwgezet van het pad der gerechtigheid, waarheid en liefde niet af te wijken.
Dit is de inspanning, die we onszelf moeten opleggen en het is dit dat waarde geeft aan onze liefde voor God en onze naaste. Allen die liefhebben, zichzelf verloochen voor diegenen van wie zij houden, doen precies wat Jezus Christus voor ons heeft gedaan. Hij offerde zichzelf op en leverde zich over aan de dood om ons het leven te schenken. Is er iets meer dat wij moeten doen voor Zijn Wil, dan onze grillen, onze kwade neigingen, onze overdreven pronkzucht, ons zelfvermaak, onze trots en ambities aan banden te leggen?
Maar wat bedoel ik door te zeggen, dat wij onszelf dienen op te offeren? De waarheid is, dat wij uit deze opoffering eigen voordeel halen, omdat wij er niet enkel de Hemel mee winnen, maar er eveneens onze vreugde en vrede op aarde mee verzekeren. Wij willen allen leven in vrede en geluk, wij willen allen een gelukkig leven leiden, maar wij zijn er ons niet van bewust, dat wij er naar zoeken op plaatsen waar dit niet kan gevonden worden. Onze Heer vertelt ons: "Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten" (Mt 5: 5) en "Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het koninkrijk van de hemel." (Mt. 5: 9-10)
De vredestichters, die deemoedig lijden, zijn zij, die gezegend zijn in dit leven, omdat zij in vrede zijn met hun eigen geweten, omdat zij zichzelf in alles wat nodig was hebben verloochend om God en hun naaste niet te beledigen. Dit is waar de ware liefde wordt gevonden. Het is deze boordevolle liefde voor God, die uit het hart vloeit op onze naaste met zo’n uitbarsting van geloof en vrijgevigheid, dat wij het gelaat van Jezus Christus zien in elk menselijk wezen, of deze nu ons geloof deelt of niet, of hij of zij een goede persoon is of verstrikt in de zonde, en in Christus houden wij van hen als onze broeders en zusters, kinderen van dezelfde God en Vader, die ons allen schiep en ons allen oproept om deel uit te maken van de erfenis van de Hemel. Vandaar dat onze liefde zich moet uitstrekken tot iedereen! Wij worden hiertoe geroepen door de Boodschap die God zendt door middel van zijn Engelen.
Om ons geloof, onze verering, onze hoop en onze liefde echt te maken en God te behagen, moet dit geloof zich uitstrekken tot onze broeders en zusters, door ons gebed, ons goede voorbeeld, onze woorden en onze daden. Wij moeten onszelf inspannen door hen te helpen en naar God te leiden door de juiste wegen: waarheid, rechtvaardigheid, vrede en liefde. Ik zeg rechtvaardigheid, omdat deze waarde niet enkel moet begrepen worden in termen van bestraffingen, want het is evenzeer een waarde om het goede met het goede te belonen en de goddelozen te straffen. En wie tijdens de loop van de cursus elke moeite heeft gedaan om te studeren en goed heeft geantwoord tijdens het examen moet men belonen, zoals men slechte punten moet geven aan hen, die geen enkele inspanning leverden tijdens de leerperiode en die verkeerde antwoorden gaven tijdens de ondervraging, of zich slecht hebben gedragen. Op dezelfde wijze is het gelijkwaardig om hen, die goed werken en anderen dienen te belonen, en de luiaards, die niet willen werken, noch anderen willen dienen, loon af te houden. Dit is zo, omdat de wet van het werk op ons allen van toepassing is. Wij zijn allen verplicht om te werken en om anderen te dienen, elkeen moet zich volgens zijn of haar talenten, positie in het leven, cultuur ten dienste stellen van anderen door de talenten, die ons geschonken zijn door God. De boer, die het land bewerkt, is niet minderwaardig aan de leraar, die de kinderen van de boer onderricht geeft op school, omdat de eerste de laatste ondersteunt door het resultaat van zijn werk en zo dienen zij allen elkaar, iedereen ten gunste van de andere.
"In het zweet van uw aangezicht zult u brood eten." Deze wet verplicht ons allen om te werken om zo onze broeders en zusters te dienen, kinderen van dezelfde Vader, die God is en die ons allen heeft geschapen voor dezelfde bestemming: het Koninkrijk der Hemelen. Jezus Christus vertelde ons de wijze hoe te leven: "Maar ú moet u geen “rabbi” laten noemen, want er is er maar één, die uw leermeester is en u bent allemaal broeders van elkaar. Ook moet u niemand hier op aarde ‘vader’ noemen, want u heeft maar één vader, uw hemelse Vader. En laat u geen ‘leraar’ noemen, want uw enige leraar is de Christus. De belangrijkste onder u moet de anderen dienen. Wie zichzelf verheft, zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert, zal verheven worden. (Mt. 23: 8-12). Deze woorden onthullen hoe wij moeten en functioneren ten dienste van God in de persoon van onze broeders en zusters en kinderen van dezelfde Vader, die ons geeft geschapen voor één zelfde doel: namelijk, het bezit van het eeuwige, bovennatuurlijke leven, wat wij moeten opbouwen voor onszelf in de hoogst mogelijke graad, omdat dit het enige is dat eeuwig zal blijven duren. Het is hiervoor dat we opofferingen doen, dat we bidden en werken: zodat al onze broeders en zusters zich van het slechte pad zouden afwenden en het enige ware pad, dat Christus is, zouden betreden, zoals Hijzelf ons verteld: "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven." (Joh. 14:6)
Op dezelfde weg en nog steeds in verband met de woorden van Christus hierboven, moeten wij in elk vaderschap en menselijke wijsheid, het vaderschap en de wijsheid van God zien, van Wie elk vaderschap en alle wijsheid zijn afgeleid als vanuit een bron. Het is om deze reden, dat wij diegene ‘vader’ noemen, die God voor ons op aarde vertegenwoordigen en van wie God gebruik maakt om ons leven te geven. En zo noemen wij hem, die ons onderricht in de naam van God, ‘meester,’ hij die onderwijst in de naam van God. Op deze manier zien wij God in iedereen en erkennen wij in iedereen het beeld van God, en zijn wij er zeker van, dat wij allen kinderen en dienaren van dezelfde God zijn. Dit is de ware weg, die Jezus ons heeft onderwezen: de weg van de waarheid, de weg van het leven, de hoop en de vrede.
Om dit te kunnen bereiken moeten wij de weg van de leugens, de inbeeldingen en fantasieën, die de wereld tot slaaf maakt, de rug toekeren. Waarom zouden wij willen leven in artificiële wereld? Om misleid te worden door slechte vrienden, valse beloften en ideeën, die de mensen weghouden van het pad en hen leiden tot het kwade en de tegenspoed? Om onszelf toe te laten om te worden misleid door onze eigen fantasieën en kwade neigingen, die ons naar het geluk doen zoeken, waar het niet bestaat? Om in de eerste plaats te worden bedrogen door een verlangen naar eer, rijkdom, zonder erover na te denken, dat dit alles uiteindelijk zal leiden tot de vernedering van het ledige? Op een dag beklaagde Jezus zich over de blindheid van zo velen in de wereld, toen Hij zei: "Alles wat zij doen, doen zij om op te vallen bij de mensen. (...) Zij zijn gesteld op de beste plaatsen aan tafel en de voorste banken in de synagoge. Ze willen graag gegroet worden op het marktplein en met ‘rabbi’ worden aangesproken." (Mt. 23: 5-7). Wanneer dit leven ten einde is, wat zal er dan van overblijven van dit alles?
En wat zal er gebeuren met al die zielen en lichamen op de dag der Verrijzenis? Zij hadden geen geloof, noch hoop en bezaten geen zuivere liefde voor God en voor hun naaste uit liefde tot God. De apostel Paulus spreekt hierover in zeer duidelijke woorden: "Weet u niet, dat zij die onrecht doen, geen deel zullen krijgen aan het Koninkrijk van God? Maak uzelf niets wijs: mensen, die ontucht plegen, afgodendienaars, echtbrekers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldschrapers, drinkers, kwaadsprekers, uitbuiters, zij zullen geen van allen deel krijgen aan het koninkrijk van God. (1 Kor. 6: 9-10) Hier zien we het lot, dat diegenen te wachten staat, die volharden in het volgen van deze slechte wegen, van hen, die weigeren dit de rug toe te keren en hun leven te beteren, van hen die geen berouw hebben over hun zonden en er geen enkele boete voor doen, in plaats van te willen inschepen op de paden het geloof, de hoop, de liefdadigheid, dat de zuivere liefde tot God is en tot onze naaste in Gods liefde."
Dit is de weg, die leidt naar het leven. En op deze wijze van leven, die wij volgen is het licht Christus, zoals Hijzelf ons heeft verteld: "Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht, dat leven geeft." (Joh. 8: 12) Dit licht beschijnt onze stappen, door het Woord, het leven en het voorbeeld van Christus. Al wat wij moeten doen, is Hem volgen. De motivatie om dit te doen is reeds aanwezig, zowel als de uitnodiging aan ons om het te doen, met de woorden: “Laat wie dorst heeft bij Mij komen en drinken! "Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in mij gelooft, zoals de Schrift zegt." En de Evangelist legt verder uit: Hiermee doelde Hij op de Geest, die zij die in Hem geloofden zouden ontvangen." (Joh. 7: 37-39)
Dit water waarop de Heer doelt is een symbool van de Heilige Geest, omdat de Geest het leven is in ons, of eerder, het is door de Geest van God dat het bovennatuurlijke leven is geboren en opwelt in ons. Het was deze zelfde gave van de Geest waarover Jezus dacht toen Hij aan de Samaritaanse vrouw onthulde, dat Hij in het bezit was van water dat beter was dan dat van de bron, waarheen ze kwam: "Iedereen die dit water drinkt, zal weer dorst krijgen, maar wie het water drinkt, dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat Ik geef, zal in hem een bron worden waaruit het water opwelt dat eeuwig leven geeft." (Joh. 4: 13-14) Het is het water van de genade waarin we moeten springen en ook in onszelf ontvangen, opdat het op haar beurt uit ons zou kunnen stromen, om de uitgedroogde zielen van onze broeders en zusters te verfrissen en hen te leiden naar de vruchten van het eeuwige leven.
En dit opdat het geloof in onze zielen niet zou verzwakken, noch het geloof zou wankelen en noch de liefdadigheid zou uitdoven, maar eerder zou groeien en steeds sterker de band van onze vertrouwelijke eenheid met God en met onze naaste door ons wederkerige hulp, vergeving en begrip, zodat de vrede, de vreugde en de liefde zou mogen regeren onder ons, overeenkomstig de woorden van Christus: "Ik heb jullie liefgehad, zoals de Vader mij heeft liefgehad. Blijf in mijn liefde: je blijft in mijn liefde als je je aan mijn geboden houdt, zoals Ik me ook aan de geboden van mijn Vader gehouden heb en in zijn liefde blijf. Dit zeg Ik tegen jullie om je mijn vreugde te geven, dan zal je vreugde volkomen zijn. Mijn gebod is, dat jullie elkaar liefhebben, zoals Ik jullie heb liefgehad." (Joh. 15: 9-12)
De oproep tot Vergeving
De vijfde oproep van de Boodschap: "Ik vraag uw vergiffenis..." Onmiddellijk na de oproep tot liefdadigheid, spreekt de boodschap ons van vergiffenis en verlangt van ons om Gods vergeving te vragen voor onze broeders en zusters en ook voor onszelf, voor hen, die niet geloven, maar ook voor hen, die wel geloven, voor hen, die niet aanbidden en voor hen, die neerbuigen uit eerbied voor God, voor hen, die niet hopen en voor hen, die alle vertrouwen hebben, voor hen, die niet liefhebben en voor hen, die werken van liefdadigheid uitoefenen.
Het is een gegeven, dat wij allen Gods genade moeten verdienen voor ons gebrek aan geloof, dat dikwijls zo breekbaar is, voor onze hoop, die dikwijls zo zwak is, voor onze liefdadigheid, welke dikwijls zo koud en ongevoelig is en voor onze aanbidding, die dikwijls zo loom is. Wij vragen vergeving voor hen, die niet geloven, voor hen, die niet aanbidden, voor hen, die niet hopen en voor hen, die niet liefhebben en heel dikwijls mogen wij ons daaronder rekenen.
Het is om deze reden, dat Jezus Christus ons het "Onze Vader" onderrichtte, om Hem te vragen: "Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren." (Mat. 6: 12) en zo kunnen wij Gods genade niet verdienen, wanneer wij onszelf en onze broeders en zusters niet kunnen vergeven. Daarom mogen wij geen wrok dragen, noch een ziekelijke wil of nog minder een ziekelijk verlangen om wraak te nemen voor enig ongenoegen, noch in grote of kleine dingen, noch tegen onze buren of anderen, die ons iets hebben misdaan. Onze vergiffenis moet mild zijn, volledig en zelfopofferend in de betekenis, dat wij onszelf overwinnen. Het is nodig om in ons de roep tot protest tot stilte te brengen, onze opgewonden zenuwen te kalmeren en een sterke greep te houden op ons humeur en de hitte van onze wonden van eigenliefde bedekt te houden die, goed of slecht, kwetsend zijn en aanzetten tot ergernis.
Het is in dergelijke omstandigheden, dat wij gevraagd worden om onze naaste te vergeven, wanneer hij ons om genade komt vragen: "Als u uw offergave naar het altaar brengt en u herinnert zich daar, dat een ander iets tegen u heeft, laat dan uw offergave voor het altaar staan, ga het eerst met die ander goedmaken en kom dan terug om uw offergave te brengen.
Probeer het tijdig met uw tegenpartij eens te worden, als u nog met hem op weg bent naar de rechter. Anders zou hij u aan de rechter kunnen overdragen, en de rechter aan de cipier, en de cipier zou u gevangenzetten." (Mat. 5: 23-25) Deze woorden van Jezus tonen ons aan, dat God zowel vergiffenis als verzoening wenst, en enkel onze offers, onze gebeden en boete God zullen behagen en door Hem zullen worden aanvaard. Onze vergeving moet mild zijn, oprecht en uit het hart komen en ook duidelijk tot uiting komen, zodat God ons op dezelfde wijze kan vergeven. Dit is wat onze Goddelijke Meester ons onderwijst: "Want als u anderen hun fouten vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar vergeeft u anderen niet, dan zal uw Vader uw fouten ook niet vergeven." Met het oog op deze woorden van Jezus, is onze vergiffenis tot onze naaste onontbeerlijk als wijzelf vergiffenis wensen te bekomen van God. Vandaar dat de Boodschap ons opdraagt om Gods vergeving te vragen voor onze broeders en zusters en voor onszelf.
God is genadig en steeds bereid om ons te vergeven, zodra Hij maar ons eigen berouw en verlangen tot rechtzetting waarneemt, dit is, wanneer Hij ziet dat wij spijt hebben, omdat wij onze levenswijze hebben veranderd en het pad van de zonde de rug hebben toegekeerd om in te schepen op het pad van de genade. De Heer zei tot Maria Magdalena: "Uw zonden zijn u vergeven (…) uw geloof heeft u gered. Ga in vrede heen." (Lucas 7:47). Hierop richtte Hij zich tot de Farizeeërs, die sterke verdachtmakingen hadden over haar soort zonden, en hun bedenkingen hadden over de vriendelijkheid en het begrip, waarmee Jezus haar had verwelkomd met de woorden: "Jaar vele zonden zijn vergeven, want zij heeft veel liefgehad. Maar hij, aan wie weinig wordt vergeven, geeft weinig liefde." (Lucas 7: 47) De Heer zag in de ogen van Maria Magdalena de tranen, die van haar wangen liepen. Hij zag in haar hart de zalf waarmee zij Hem zalfde, haar minachting voor de pronkzucht van deze wereld en haar vastbeslotenheid om haar levenswijze te veranderen. Hij zag in haar hart de pijn en het verdriet waarmee ze haar leven wilde beteren: "Vrouw, uw zonden zijn u vergeven."
Toen zij Jezus zag, geloofde Magdalena in Hem en had zij Hem lief. Het was dit geloof en deze liefde, die aan de basis lagen van haar haat voor de zonde, om te treuren over en de ijdelheden der wereld te minachten, aan haar levenswandel te veranderen. En de Heer was verheugd met dit alles met de woorden: "Vele zonden zijn haar vergeven omwille van haar liefde. Uw geloof heeft u gered. Ga in vrede." Het is het geloof en de liefde, die ook bij ons de haat voor onze zonden kan doen opwellen, er spijt over hebben en onze levenswijze doen veranderen, zodat God tegen ons kan zeggen, zoals Hij tot Maria Magdalena zei: "Uw zonden zijn u vergeven."
Tot de overspelige vrouw zei Hij: "Heeft iemand u veroordeeld?" Zij zei: "Niemand, Heer." (Joh. 8:10-11) De Heer zag het verdriet in het hart van de vrouw en haar verlangen om haar levenswandel te veranderen, vandaar dat Hij haar beloofde om haar niet te veroordelen en haar vergiffenis te schenken, op voorwaarde echter, dat zij niet meer zou zondigen: "Ga naar huis en zondig niet meer."
Op dezelfde wijze richtte Jezus zich met zijn boodschappen tot hen, die ervan uitgingen, dat ze enkel goed moesten lijken in de ogen van de anderen, zonder zich iets van Gods ogen aan te trekken. Voortdurend riep Hij hen op tot berouw over hun levenswijze en om boete te doen: "Ik verzeker u: de tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het Koninkrijk van God." (Mat. 21: 31)
Het is juist, dat de Joden de gewoonte hadden aangenomen om andere offergaven te schenken aan God voor hun zonden, waarbij zij dieren kozen als slachtoffers, maar zij begrepen de regel van de liefdadigheid niet, vooral met betrekking tot de armen en de verstotenen, de wezen en de weduwen, die zij dikwijls zonder gerechtigheid en zonder hulp achterlieten. Gods antwoord hierop was echter als volgt: "Jullie liefde is als een ochtendnevel, als dauw, die ‘s morgens vroeg verdwijnt. Want liefde wil Ik, geen offers. Met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer. (Hos 6: 4-6). Inderdaad, hoe kan een uiterlijk offer God behagen, tenzij wij Hem het innerlijke offer aanbieden van de vergiffenis, die we aan anderen schenken? Dat komt, omdat de waarde van deze daad, die Jezus ons vertelt in het Evangelie, zo weinig begrepen wordt: "Barmhartigheid wil Ik, geen offers." (Mat. 9: 13). Wij moeten werkelijk aanleren om volledig te begrijpen, dat het de genade en de vergiffenis tegenover de anderen zijn, die moeten opwellen in onze harten en dit uit liefde voor God, zoals de liefde uit het Gods Hart opwelt voor ons. Op een dag vroeg Petrus aan Jezus: "Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?" Hierop antwoordde Jezus: "Niet tot zevenmaal toe, zeg Ik je, maar tot zeventig maal zeven." (Mat. 18: 21-22) Of met andere woorden: Wij moeten altijd vergeven. Ave Maria!!
De bron: Chris De Bodt